15

Het was zes uur ’s ochtends. De hoofdstad werd gezegend door een fris briesje. Het was bewolkt en alles wees erop dat het zou gaan regenen.

Decker zat op de voortrap van zijn appartementengebouw met zijn eerste kop koffie van die ochtend. Hij was expres vroeg opgestaan, waarna hij zich had gedoucht en een gebleekte spijkerbroek en zijn Ohio State-trui had aangetrokken. Zijn warrige haar was nog vochtig. Hij nam af en toe met zijn ogen dicht een slok koffie en nam met zijn perfecte geheugen de afgelopen dagen nog eens door op zoek naar iets wat hem grip op deze zaak kon geven.

Maar elke keer opende hij zijn ogen met de duidelijke conclusie dat zijn geheugen feitelijk niet volledig perfect was, omdat hem niets was opgevallen.

De deur achter hem ging open en er kwamen twee mensen naar buiten.

Tomas Amaya droeg zijn werkkleding: corduroy broek, zware werklaarzen en een spijkershirt met een wit T-shirt eronder. Zijn krullende bruine haar piekte onder zijn San Diego Chargers-footballpetje uit en hij had zijn helm in zijn rechterhand.

Danny droeg een spijkerbroek en een marineblauwe trui. Zijn schooltas hing aan zijn schouder. Hij leek slaperig en zijn kin hing op zijn magere borst. Toen Decker opzijschoof om hen te laten passeren, liep Danny uitgebreid te gapen.

Tomas knikte tegen Decker en wendde toen snel zijn blik af. Decker zag dat ze weer naar de oude auto liepen met de ramen van afvalzakken. Danny legde zijn tas op de achterbank en Tomas trok zijn eigen portier open.

Toen hoorde Decker dat er een auto heel hard kwam aanrijden, en hij keek naar rechts.

Tomas hoorde het kennelijk ook, want hij riep in het Spaans iets tegen Danny. De jongen sprong op de passagiersstoel, terwijl zijn vader de auto­sleutels uit zijn zak haalde en achter het stuur ging zitten. Hij had zijn portier nog niet eens kunnen sluiten toen een Camaro slippend voor de aftandse auto stopte.

Er stapten twee mannen uit, een grote en een kleine man met een pistool in hun broekriem. De grote man was blank, de kleine Latijns-Amerikaans. De kleine man droeg een pak met een vest, maar geen stropdas, en had zijn overhemd helemaal dichtgeknoopt. De grote man droeg een camouflagebroek, een overhemd met lange mouwen waarin zijn indrukwekkende lichaam zichtbaar was en zo te zien combatlaarzen.

De kleine man liep naar de bestuurderskant, terwijl zijn partner voor de auto bleef staan, met zijn hand op de kolf van zijn pistool.

Een lange Spaanse zin zorgde ervoor dat Tomas Amaya uitstapte, en bleef staan met zijn blik op de grond gericht.

De kleine man keek naar hem met een koele, onderzoekende blik, hield zijn hoofd scheef en glimlachte. Daarna riep hij de andere man.

De blanke man was in twee passen bij hen. Toen, zonder enige waarschuwing, gaf hij Tomas zo’n harde stomp dat deze achteruit door de lucht vloog en op de motorkap van de auto terechtkwam. De man stapte naar voren en hief zijn vuist om nog een stomp uit te delen.

‘Hé, kappen jullie!’

De twee mannen keken op en zagen dat Decker aan kwam lopen.

Decker had zijn pistool getrokken en op hen gericht, en hij hield zijn badge in zijn andere hand. ‘fbi. Wapens laten vallen, gaan liggen, handen gevouwen achter je hoofd. Nu!’

Maar de mannen renden naar hun auto, sprongen erin en reden met gierende banden achteruit van de parkeerplaats af, zodat er rubber achterbleef op het asfalt. Na een scherpe bocht gaf de chauffeur plankgas. Een paar seconden later waren ze al niet meer te zien.

Decker rende naar Tomas toe, die nog steeds op de motorkap hing.

‘Papa!’ riep Danny. Hij sprong uit de auto en rende naar zijn vader.

Decker stopte zijn wapen in de holster en hielp Tomas rechtop te gaan staan. ‘Gaat het?’ vroeg hij.

Tomas knikte en wreef het bloed van zijn mond. Toen keek hij met een harde blik in zijn ogen naar Decker. ‘Het gaat goed.’

‘Zeker weten? Hij sloeg u behoorlijk hard. Misschien hebt u een hersenschudding.’

‘Het gaat goed!’ Tomas duwde zich van de motorkap af, wankelde even en hervond zijn evenwicht weer. Hij brulde tegen zijn zoon: ‘Entra en el coche.’

‘Wacht even,’ zei Decker. ‘Wie waren die mannen?’

Tomas keek hem aan. ‘Daar hebt u niets mee te maken. Ik regel dit zelf wel.’

‘Maar ik kan u helpen. Ik werk bij de...’

‘No necesito ayuda!’ Tomas stapte in de auto en startte de motor.

Decker moest achteruitspringen toen de man de auto in de versnelling ramde en met piepende banden van de parkeerplaats reed.

Decker keek hen na. Hij zag nog net dat Danny achteromkeek, maar toen reed de auto een hoek om en verdween, net als de Camaro.

Decker liep terug naar de trap, pakte zijn koffiekopje en liep weer naar binnen. ‘Hoezo een rustige ochtend,’ mopperde hij.

Toen hij zijn appartement binnenstapte, stond Jamison tegen het aanrecht geleund. Ze gaapte en streek door haar haren. Ze droeg nog steeds haar nachtkleding: een korte broek met een T-shirt. Decker hoorde dat het koffieapparaat zijn werk deed.

Jamison gaapte weer. ‘Hoorde je dat er een auto voorbijscheurde of zo?’

‘Of zo,’ zei Decker, terwijl hij zijn kopje afspoelde en in de vaatwasser zette. ‘Weet je eigenlijk nog meer over Tomas en Danny?’ vroeg hij.

‘Zoals?’

‘Zoals of hij lid is van een bende of zo?’

Ze keek hem geschrokken aan. ‘Hè, waarom vraag je dat?’

‘Omdat twee gewapende mannen probeerden hem te chanteren. Een van hen sloeg zijn hoofd er bijna af.’

‘Wát! Dus dát hoorde ik?’

Decker knikte. ‘Ik sprong ertussen met mijn pistool en fbi-badge, maar die klootzakken wachtten niet tot ik hun hun rechten vertelde. Toen ik Tomas probeerde te helpen, zei hij dat ik me met mijn eigen zaken moest bemoeien.’

‘Heb je het kenteken van die auto gezien?’

‘Jeetje, waarom heb ik daar niet aan gedacht?’ merkte Decker droogjes op.

‘Nou, dan kunnen we dat nummer natrekken en kijken wie het zijn.’

‘Ze leken een probleem te hebben met Tomas. En het feit dat hij geen hulp wil, betekent misschien dat hij geen schone handen heeft.’

‘Dat is wel heel vergezocht, Decker.’

‘Niet eens zo ver,’ zei hij. ‘Het feit dat twee mannen die hij kennelijk kent hier opduiken met wapens en probeerden hem verrot te slaan, lijkt erop te wijzen dat er een probleem is.’

Jamison maakte haar koffie klaar voordat ze antwoordde. Ze nam een slok en zei: ‘Ik ben nog niet wakker genoeg om dit te bespreken.’

‘Oké, dan praten we er wel over als je zover bent. En misschien wil je het Melvin laten weten.’

‘Melvin, hoezo? Ik ben de manager.’

‘Maar het is zijn geld en zijn gebouw.’

Ze zuchtte. ‘Ik zal hem bellen. Trek jij dat kenteken na?’

‘Ja hoor. Maar ik weet niet wat ik nog meer kan doen. Het is mijn zaak niet. We kunnen het doorgeven aan de plaatselijke politie.’

‘Maar als Tomas bij iets illegaals betrokken is...?’

‘Wat wil je dat ik doe, Alex? Ik heb geen toverstokje om de wereld perfect te maken.’

‘Waarom trek je dat kenteken niet na, zonder de plaatselijke politie iets te vertellen? Misschien hebben we zelf de tijd om iets te bekijken. En ik kan met Tomas gaan praten, misschien dat daar iets uitkomt.’

‘Aan de blik op zijn gezicht vanochtend te zien, denk ik dat je meer kans maakt om dat raam uit te vliegen.’

‘Ik kan het proberen.’

‘Alex, die mannen zijn gevaarlijk. Daar wil je niet bij betrokken raken.’

‘O, omdat mijn gewone baan zo rustig en veilig is?’ snauwde ze.

Hij zuchtte en leunde tegen het aanrecht. ‘Je wilt geen problemen brengen naar de plek waar je woont, dat weet ik beter dan de meeste mensen.’

Haar blik verzachtte. ‘Ik weet wat er met je familie is gebeurd, Amos. Maar daar kun je jezelf de schuld niet van geven.’

‘Ik zeg alleen: pak dit voorzichtig aan. En doe niets gevaarlijks. En als je zelfs maar overweegt die grens te overschrijden, zorg je ervoor dat ik bij je ben, oké?’

‘Oké.’

Hij bleef haar lang aankijken en zei toen: ‘Ik zal je altijd steunen en op je passen, Alex.’

Voordat ze iets kon zeggen, draaide hij zich om en liep weg.