40

‘Zij had er net zo een,’ zei Decker.

Decker en Jamison reden naar het restaurant voor hun eetafspraak met Melvin Mars. Decker had de pop in zijn hand die ze in Berkshires opslag hadden gevonden.

Jamison keek naar hem en vroeg: ‘Wie, je dochter?’

Decker knikte en legde de pop naast zich neer.

‘Je praat niet vaak over je gezin,’ zei Jamison voorzichtig.

‘Wat zou ik dan moeten zeggen?’ vroeg Decker zonder haar aan te kijken.

‘Dat heeft tijd nodig, Amos. We verwerken dingen allemaal op een andere manier. En de manier waarop jij dingen verwerkt is volkomen uniek.’

‘De tijd heelt mijn wonden niet, Alex. Voor mij is er niet zoiets als tijd, tenminste niet als het om herinneringen gaat.’

‘Kun je bepaalde dingen dan niet, ik weet het niet, verdringen?’

‘Als ik dat kon, had ik dat wel gedaan.’

Daarna zwegen ze een paar minuten.

‘Hoe groot is de kans dat twee verschillende mensen, Dabney en Berkshire, ongeveer precies hetzelfde hebben gezegd?’ vroeg Decker.

‘Wie konden ze daarmee bedoelen? Dezelfde persoon? Verschillende mensen? Elkaar misschien?’

Decker schudde zijn hoofd. ‘Ik weet het niet. Als ze elkaar daarmee bedoelden, dan moeten ze elkaar hebben gekend.’

‘Ze was dus kennelijk goed in wiskunde en ze had een licht accent. Zegt ons dat iets?’

‘Ja, dat ze goed was in wiskunde en een licht accent had.’

Jamison zuchtte en begon over iets anders. ‘Hoe gaat je samenwerking met Harper Brown?’

Decker haalde zijn schouders op. ‘Ze houdt haar kaarten dicht tegen de borst, maar volgens mij is ze er net zo op gebrand om deze zaak op te lossen als wij. Misschien zelfs nog meer, nu blijkt dat het een spionagezaak is waar haar dienst bij betrokken is.’ Hij zweeg even. ‘Haar vader werkte bij de dia. Zijn naam staat op hun Muur van de Fakkeldragers vanwege uitzonderlijke diensten.’

‘Zo, misschien is dat een verklaring.’

‘Waarvoor?’

‘Waarom ze zo verdomd gedreven is.’

‘Ze is ook heel rijk. Ze woont in een enorm huis vlak bij Capitol Hill. Haar overgrootvader heeft in zijn tijd heel veel geld geïnvesteerd. In steraandelen, voordat het steraandelen wáren.’

‘Jeetje, precies wat ik wilde horen.’

Hij keek naar haar. ‘Gaat het?’

‘Tuurlijk. Waarom niet? Zij is heel knap, heeft een geweldige carrière en is stinkend rijk. Jippie! Fijn voor haar.’

Decker wreef over zijn knieën die klem zaten tegen het dashboard. ‘Ik moet toegeven dat haar bmw veel ruimer is dan jouw auto.’

‘Wil je het laatste stuk misschien lopen?’ vroeg ze met opeengeklemde kaken.

 

* * *

 

Toen ze het restaurant binnenkwamen, zag ze dat Mars er al was. Hij zat achterin en ze liepen naar hem toe en gingen zitten.

‘Ik heb met alle mensen in het gebouw gesproken,’ zei Mars. ‘Goede mensen.’

‘Wanneer heb je dat gedaan?’ vroeg Jamison.

‘Gisteren en vandaag. Ik vind dat je een prima locatie hebt uitgekozen, Alex. Dank je wel.’

Mars keek naar Decker, die niets had gezegd. ‘Voel je je wel goed, man?’ vroeg Mars.

Toen Decker niet antwoordde, zei Jamison: ‘Het gaat helemaal niet goed met de zaak.’

Mars knikte en zei: ‘Het kan niet altijd goed gaan, maar jullie lossen hem wel op.’

‘We lossen ze niet altijd op, Melvin,’ zei Decker zacht. ‘Soms winnen de criminelen.’

‘Ik heb alle vertrouwen in je, Amos. Jij laat de criminelen niet winnen.’

Decker haalde de pop uit zijn rugzak en legde hem op het tafeltje.

‘Wat is dat nou?’ vroeg Mars met een verbaasde blik.

‘Een aanwijzing,’ antwoordde Jamison.

‘Je maakt een grapje zeker?’

‘Deze is gebruikt om geheimen te stelen,’ zei Jamison. ‘Hij heeft een geheim vakje.’ Ze pakte de pop en liet hem het vakje zien.

‘Een pop, verdomme,’ zei Mars. ‘Wat een rotstreek.’

Toen de serveerster bij hun tafeltje kwam, gaven ze hun bestelling op. De vrouw keek wel naar de pop, maar zei niets en liep weg.

Jamison vroeg: ‘Hoe werden de geheimen overgebracht, denk je?’

‘Dat weet ik niet zeker,’ gaf Decker toe. ‘Die pop zou van A naar B moeten en dan weer terug naar A.’

‘Het heeft wel iets James Bond-achtigs,’ zei Mars. ‘Ik bedoel, tegenwoordig hacken ze immers alles en stelen ze het elektronisch.’

‘Ja, maar dit was in de tijd waarin ze dat nog niet op die manier deden,’ zei Jamison. ‘Toen gebruikten ze floppydisks en poppen en misschien ook microdots. En filmrolletjes die in die pop zouden passen.’

Decker nam de pop van Jamison aan. Hij zei niets terwijl ze zaten te eten, maar bleef naar de pop kijken.

 

* * *

 

Later die avond, toen Jamison al naar bed was gegaan, zat Decker aan de keukentafel naar de pop te kijken. Een paar minuten later stond hij op, trok zijn jas aan, zette zijn honkbalpetje op en verliet het appartement. Het motregende. Hij liep langs de rivier. Hij had zijn pistool meegenomen, omdat het zo’n soort buurt was, vooral ’s nachts.

Hij bleef staan bij hetzelfde bankje als toen hij had hardgelopen en ging zitten.

Vaak vond hij de nacht prettiger dan de dag. Hij had regelmatig last van het licht, zelfs als het hem niet bestookte met de felblauwe kleur in het oog van de dood. ’s Nachts kon hij nadenken, zijn geheugen gebruiken om te proberen een afwijking te ontdekken, een inconsistentie die hem in de juiste richting wees. Hij sloot zijn ogen, haalde diep adem en luisterde naar de regen.

Maar hij dacht niet aan de zaak. Hij dacht niet aan Walter Dabney, of aan Anne Berkshire, of aan iets wat daarmee te maken had.

Molly en Cassie.

Dochter en echtgenote.

Nu al bijna twee jaar dood. En na verloop van tijd zou het tien jaar zijn, dan twintig, dan dertig, dan...

Hij kon zich het verstrijken van de tijd voorstellen. Hij kon zich het verminderen van het verdriet, van het verlies, voorstellen. Maar hij kon zich niet voorstellen dat dit verminderen ook bij hem zou gebeuren. Hij hoefde alleen maar terug te gaan in zijn perfecte geheugen en dan kwam alles weer terug: dat hij hun lichamen ontdekte, in hun felblauwe glorie, zonder dat er door het verstrijken van de tijd ook maar een fractie van het beeld was verdwenen of zelfs maar was vervaagd.

Toen hij zijn ogen opende, stond ze voor hem.

‘Ik vind het niet prettig om gevolgd te worden,’ zei hij chagrijnig.

Harper Brown ging naast hem zitten. ‘Ik vind het ook niet prettig je te volgen.’

‘Waarom doe je het dan?’

‘Informanten beschermen, Amos. En de dia beschouwt jou als een belangrijke informant.’

‘Ik werk voor de fbi.’

‘Nu wel, maar er komt altijd een nieuwe dag.’ Voordat hij kon reageren, vroeg ze: ‘Waar dacht je net aan?’

‘Nergens aan.’

Ze lachte even. ‘Vast niet.’

‘Wat doe je hier?’

‘Dat heb ik je al verteld.’

‘Ze hadden een loopjongen kunnen sturen om mij te volgen. Als jij dat doet is dat tijdverspilling. Jij hebt belangrijker dingen te doen.’

Ze haalde iets uit haar jaszak, een stukje geplastificeerd papier. ‘Ik heb dat Russische document doorgelezen.’

‘En?’

‘En misschien heb ik iets ontdekt.’ Ze gaf hem het geplastificeerde papier. ‘Dit is een vertaling.’

Decker las het door. ‘Hier staat dat ene Ahha Seryyzamok een beloning heeft gekregen voor bewezen diensten.’

‘Spionagediensten,’ zei Brown.

‘En wie is deze Ahha Seryyzamok?’

‘Volgens mij ligt het antwoord in de manier waarop deze naam in het Engels is vertaald.’

‘Hoe dan?’

‘Ahha is Anna. In Rusland zou ze ook Anna worden genoemd. Herinner je je Anna Karenina? Maar zij hebben een ander alfabet, weet je. Ik heb de naam niet helemaal vertaald, omdat ik je in spanning wilde laten.’

Hij keek haar aan. ‘Ik heb al genoeg spanning.’

‘Touché.’

‘En Seryyzamok?’

‘Dat betekent Greylock.’

‘Oké, Anna snap ik, maar wat hebben we aan Greylock?’

‘Greylock is een berg in Massachusetts.’

‘Ik zie het verband nog steeds niet.’

‘Dat is de hoogste berg... in de Berkshires.’

Decker keek weer naar het papier. ‘Anne Berkshire.’