76

De instructies die Decker had gekregen waren ingewikkeld. Maar dat verbaasde hem niet.

Eerst: een bus die hem naar het westen bracht. Daarna: een huurauto die op zijn naam was gereserveerd en klaarstond op een vliegveld. In die auto reed hij volgens de routebeschrijving die ze hem hadden gegeven.

Hij reed over glooiende heuvels en door weidse vlakten. De bomen stonden krom in de keiharde wind die hoe verder hij kwam steeds harder waaide. Het was kouder en de onbewolkte hemel maakte al snel plaats voor een dreigend wolkendek. Decker keek achterom of hij koplampen zag.

Hij was gewapend, maar hij wist ook dat dat nutteloos was zodra hij op zijn bestemming was. Zij hadden alle troeven in handen, omdat ze Jamison hadden.

Bij de kruising die hij zocht, ging hij langzamer rijden. En hij zette de auto aan de kant.

Er stond een busje te wachten, er werd geseind met de koplampen.

Decker stapte uit, waarop het zijportier van het busje openschoof.

Een man stond gebukt in de opening, met een wapen op Decker gericht. Hij droeg geen masker, zodat Decker zijn gezicht goed kon zien.

Dat voorspelde niets goeds. Ze waren dus niet bang dat hij zou blijven leven en iemand iets zou kunnen vertellen.

De man maakte een wenkend gebaar met zijn wapen, waarop Decker naar de bus liep. Zijn benen waren nog stijf door de lange rit, waardoor hij struikelde en naast de bus op de grond viel. De man stak geen hand uit om hem te helpen. Decker hield zich aan de zijkant van de bus vast om zijn grote lichaam op te trekken, terwijl de man zijn pistool op hem gericht hield.

‘Je bent niet heel lichtvoetig, wel?’ zei de man vals.

‘Klopt,’ zei Decker, een beetje buiten adem.

Twee andere mannen sprongen via de achterportieren uit de bus. Ze fouilleerden Decker grondig, gebruikten zelfs een elektronische scan, maar vonden alleen zijn pistool en geen trackingapparaatjes.

Ze boeiden zijn handen met kabelbinders en duwden hem daarna ruw in de bus. De portieren gingen weer dicht en de bus reed snel weg.

De mannen zeiden niets, en Decker had geen behoefte aan een gesprek. De bus had geen ramen, dus kon hij niet zien waar ze naartoe gingen. Niet dat dit iets zou hebben uitgemaakt.

Ik wil alleen Alex zien, levend.

Ze reden ongeveer een halfuur en stopten toen. Het zijportier ging open en Decker werd naar buiten geduwd. Hij keek om zich heen en zag dat ze voor een vervallen huis stonden met een houten hek eromheen dat ongeveer een meter hoog was. Verder zag hij geen gebouwen. Het enige wat hij kon zien toen hij om zich heen keek was duisternis.

Er brandde licht binnen, maar geen fel licht. Decker dacht niet dat hier stroom was, het huis leek verlaten.

De mannen namen hem mee naar de doorzakkende voorveranda. De voordeur ging open en hij werd naar binnen gebracht.

De voordeur werd achter hem dichtgedaan. Zodra zijn ogen zich hadden aangepast aan het duister zag hij dat hij gelijk had gehad. Verspreid in de ruimte stonden een paar lampen op batterijen, waardoor het schemerig was binnen en alsof er groepjes vuurvliegjes rondkropen. Het rook naar schimmel en verval.

Zodra hij haar zag, kon hij zijn blik niet meer afwenden.

Alex zat op een bank vol gaten waar de vulling uit puilde.

Ze had een prop in haar mond, maar ze keek Decker strak aan.

Ten slotte wendde hij zijn blik van haar af en keek om zich heen.

In de kleine ruimte stonden vijf mannen en een vrouw. Zelfs zonder de pruik herkende Decker de vrouw die samen met Walter Dabney naar de bank was geweest. Tot zijn verbazing zag Decker dat twee mannen uit het Midden-Oosten leken te komen.

De vrouw stapte naar voren en keek Decker onderzoekend aan. ‘Je bent koppig,’ zei ze met een zwaar accent.

Decker keek haar strak aan. ‘U bent veel jonger dan Anne. Bent u haar protegee? Nu ze dood is zult u wel promotie maken.’

Ze vertrok haar gezicht tot een lelijk masker. ‘Zij had nooit mogen sterven.’

‘Ach, dat moeten we allemaal op een dag,’ zei Decker.

De vrouw keek naar Jamison en toen weer naar hem. ‘En voor jou is dat deze dag.’

‘Ons vermoorden betekent niet het einde van het onderzoek. De fbi is een vrij grote organisatie, en daardoor zullen ze alleen maar meer hun best doen.’

De vrouw glimlachte om zijn woorden. ‘Niemand weet wat de toekomst zal brengen.’ Ze zweeg even. ‘Maar ik denk dat ik de toekomst van jou en je vriendinnetje wel kan voorspellen.’

‘Ik begrijp wel waarom u dat denkt.’

‘Het verbaast me dat u zo gewillig naar uw dood bent gekomen.’

‘Alex is mijn vriendin. Zij past op mij, en ik op haar.’

‘Dan is het goed. Dus kunnen jullie samen sterven, u en uw vriendinnetje.’

‘Misschien ooit nog eens, maar vandaag niet, volgens mij.’

‘Daar hebt u geen invloed op.’

‘Dat is waar.’

‘Dan kletst u uit uw nek.’

‘Denk maar wat u wilt.’

Opeens werd de vrouw argwanend. Ze zei iets tegen een van de andere mannen in een taal die Decker niet kende. De man antwoordde haar en keek naar het raam. Hij gebaarde dat twee mannen buiten moesten gaan kijken.

De vrouw keek Decker weer aan. ‘U bent heel dom of heel dapper.’

‘Op dit moment ben ik geen van beide.’

De vrouw haalde een pistool uit haar zak en drukte dat tegen Deckers voorhoofd. De voordeur ging weer open en de mannen kwamen binnen, hoofdschuddend.

De vrouw glimlachte tegen Decker. ‘Nee, laten we het maar bij heel dom houden, oké?’

Naast de voordeur waren er nog twee ramen, en die werden alle drie naar binnen geblazen. In de ruimte vonden kleine explosies plaats, en even later hing de kamer vol rook en zuur.

De vrouw met het pistool gilde, liet het pistool vallen en zakte door haar knieën.

Jamison liet zich opzij van de bank vallen. De andere mannen vielen op de grond.

Decker zag iets bij een van de ramen, heel even maar, voordat hij zijn ogen sloot en hij met een klap op de grond viel.