5

Joey Scott was een zelfs nog meelijwekkender geval dan Dorothy Vitters.

Decker en Milligan stonden samen met Palmer in de deuropening. Scott was nog maar tien en toch was zijn korte leven al bijna ten einde. Palmer lapte de privacyregels aan haar laars en zei als reactie op hun ondoorgrondelijke blik: ‘Leukemie. Ongeneeslijk.’

Milligan vroeg: ‘Maar waarom zou Berkshire hem moeten bezoeken? Komen zijn ouders niet op bezoek?’

Palmer brieste: ‘Hij zat in een pleeggezin en zou worden geadopteerd. Toen hij ziek werd, trokken zijn “adoptieouders” zich terug. Ik neem aan dat ze een gezond kind wilden,’ voegde ze er vol walging aan toe. ‘En het is niet zo dat ze het zich niet konden permitteren. Anne bezocht hem minstens twee keer per week. Zij was echt alles wat Joey had.’ Daarna draaide ze zich met een wanhopige blik op haar gezicht om en vertrok.

Decker keek op de kleine jongen neer en zijn gedachten dwaalden terug naar de dochter die hij ooit had gehad. Molly was voor haar tiende verjaardag vermoord. Decker had haar en zijn vrouw dood gevonden in hun vroegere huis. En door zijn hyperthymesia zou hij zich elke bijzonderheid van deze tragedie altijd blijven herinneren alsof het net was gebeurd. Niets wat Decker ooit had meegemaakt kon gruwelijker en deprimerender zijn dan toen hij zijn vermoorde familieleden vond. Maar dit kwam heel dicht in de buurt.

Hij ging naast de jongen zitten, die langzaam zijn ogen opensloeg. Zijn uitgeteerde lichaam lag aan een infuus en de monitorbewaking.

Decker keek even naar Milligan en zei toen: ‘Hallo Joey, ik ben Amos en dit is mijn vriend Todd.’

Joey hief zijn hand en zwaaide even.

‘Ik hoorde dat je vriendin Anne vandaag bij je was?’

Joey knikte.

‘Hebben jullie leuk met elkaar gepraat?’

‘Ze heeft me voorgelezen,’ zei Joey met een zacht stemmetje.

‘Uit een boek?’

Hij knikte. ‘Harry Potter en de Gevangene van Azkaban. Dat staat op die plank daar. Ze zei dat ze morgen terugkomt om het uit te lezen.’

Decker pakte het boek van de plank, sloeg een paar bladzijden om tot hij bij de boekenlegger kwam, ongeveer tien bladzijden voor het einde. Hij keek naar Milligan voordat hij Joey weer aankeek. ‘Dat is geweldig. Heeft ze je alleen maar voorgelezen?’

Joey schudde zijn hoofd. ‘We hebben ook wat gepraat.’

‘Waarover?’

‘Zijn jullie vrienden van Anne?’

Decker zei: ‘Ik heb haar vanochtend gezien en daarom zijn we nu even bij jou. Ze wilde dat wij haar vrienden hier leerden kennen.’

‘O, oké.’

Milligan zei: ‘Hoe lang ben je hier al, Joey?’

Joey keek naar hem op. ‘Dat weet ik niet.’

Milligan stapte achteruit, zocht steun aan de muur en keek met een hopeloze blik naar Decker.

Decker vroeg: ‘Weet je nog waar je met Anne over hebt gepraat? Misschien over het boek?’

‘Ze vroeg of ik de zon had zien opkomen.’

Decker keek naar het grote raam, dat uitkeek op het oosten. Langzaam dwaalde zijn blik terug naar Joey. ‘En, was dat zo?’

Joey knikte. ‘Dat was mooi.’

‘Toen ik nog jong was, stond ik altijd vroeg op om naar de zonsopgang te kijken,’ zei Decker, wat hem een verbaasde blik van Milligan opleverde. ‘Ik ben opgegroeid in Ohio, dus bij ons kwam de zon later op dan hier.’

Op het nachtkastje naast het bed stond een ingelijste foto. Decker pakte hem en zag een foto van Peyton Manning. ‘Ben je fan van Manning?’

Joey knikte. ‘Vroeger keek ik heel vaak naar football. Ik speelde het ook voordat ik ziek werd.’

‘Ik heb ook football gespeeld.’

Joey liet zijn blik over Deckers grote lichaam dwalen. ‘Je ziet er ook uit als een footballspeler. Ik was later misschien wel net zo groot geworden als jij.’

Milligan wreef in zijn ogen, maar vermande zich en zei: ‘Joey, Decker hier speelde in de nfl. Voor de Cleveland Browns.’

De ogen van het jochie werden groot en er verscheen een glimlach op zijn gezicht. ‘Echt waar?’

Decker knikte. ‘Mijn carrière was kort en niet echt leuk.’ Hij zette de foto terug. ‘Daarvoor was ik een Ohio State Buckeye. Dat waren een paar van de beste jaren van mijn leven.’

‘Wauw,’ zei Joey. ‘Ken je Peyton Manning?’

‘Nee, maar hij was een van de beste. Eerste-stemronde-Hall of Famer.’ Hij leunde weer achterover. ‘Heb je nog over iets anders gepraat met Anne?’

De glimlach verstierf. ‘Niet echt.’

‘Heeft ze je verteld waar ze naartoe ging wanneer ze hier vertrok?’

Joey schudde zijn hoofd.

Decker stond op, keek naar Milligan en zei: ‘Bedankt, Joey, je hebt ons geweldig geholpen.’

‘Graag gedaan.’

Milligan keek de jongen aan en vroeg: ‘Zeg, vind je het goed als ik je nog eens kom opzoeken?’

‘Tuurlijk. Misschien kun je met Anne meekomen.’

Milligan zei: ‘We zien wel.’ Hij haalde een kaartje uit zijn zak en legde dat op het nachtkastje naast de foto van Peyton Manning. ‘Als je iets nodig hebt, zeg dan dat ze mij op dit nummer bellen, oké?’

‘Oké.’

‘Nogmaals bedankt.’

‘Mag ik je een hand geven?’ vroeg Joey aan Decker. ‘Ik heb nooit eerder een nfl-speler ontmoet.’

Decker stak zijn hand uit en pakte voorzichtig de hand van de kleine jongen. Het was alsof een walvis een karper opslokte.

‘Het was een eer je te leren kennen, Joey.’ Decker zette het boek weer op de plank en verliet de kamer, gevolgd door Milligan.

‘Verdomme,’ zei Milligan. ‘Ik vraag me af of ik ooit weer zal glimlachen.’

‘Dat doe je wel,’ zei Decker. ‘Maar als je je ooit weer slecht voelt, moet je aan Joey denken en dan zal alles er opeens een stuk beter uitzien.’

 

* * *

 

Albert Drews was in de veertig en vertelde uit zichzelf dat hij alvleesklierkanker had, in het laatste stadium. Hij was bleek en mager, en zijn huid leek broos en gelig. ‘Toen ik symptomen kreeg, was het verdomme al te laat,’ zei hij nadat ze zich hadden voorgesteld en hem hun fbi-badge hadden laten zien. ‘Chemo, bestraling, doodsbang was ik. Toen leek het weg, een maand of twee, maar daarna kwam het terug als een orkaan, en nu is het dit.’

Hij zweeg even en ademde moeizaam, alsof deze paar woorden hem hadden uitgeput.

Toen zijn longen weer tot rust waren gekomen, zei hij: ‘Jullie hebben geluk dat je me nu treft. Zodra mijn pijnmedicatie begint te werken, ben ik nergens meer goed voor. Morfine. Weet niet wat ik zonder moest doen. De pijn... nou ja, dat is niet fijn,’ voegde hij er gelaten aan toe.

‘Het spijt me dat we u lastigvallen, meneer Drews,’ zei Decker.

Drews maakte een wegwerpgebaar. ‘Ik heb immers niets anders te doen dan hier liggen en wachten tot ik doodga.’

‘We hoorden dat Anne Berkshire vandaag bij u op bezoek kwam en met u heeft gepraat?’

‘Vanochtend. Hoezo?’

Decker besloot gewoon de waarheid te vertellen. ‘Ze is vanochtend in d.c. doodgeschoten, kort nadat ze hier was vertrokken.’

‘Wát?’ vroeg Drews verbijsterd. Hij kwam op zijn ellebogen overeind en begon te hoesten.

Milligan schonk een glas water voor hem in uit de karaf die op het nachtkastje stond, en hielp Drews iets te drinken. Hij keek Decker met een strenge blik aan en stapte achteruit met het lege glas in zijn hand.

Toen Drews weer tot rust was gekomen, keek hij hulpeloos naar hen op. Ademloos vroeg hij: ‘Anne, doodgeschoten? Hoe? Waarom?’

‘We weten niet waarom. Daarom zijn we hier.’

‘Maar ik weet helemaal niets.’

‘Misschien weet u meer dan u denkt,’ zei Decker. ‘Waar hebben jullie vandaag over gepraat?’

Drews fronste en zei: ‘Ze was een aardige vrouw. Kwam een week of vier geleden voor het eerst bij me op bezoek. We praatten gewoon over... dingen. Niets bijzonders, niets belangrijks, gewoon dingen om de tijd te doden, om mijn gedachten af te leiden van mijn... situatie.’

‘Praatte ze over zichzelf?’

‘Soms. Ze zei dat ze lerares was. Ze was niet getrouwd. Geen kinderen.’

‘Wat deed u voordat u ziek werd?’ vroeg Milligan.

‘Ik werkte als softwareontwikkelaar bij een plaatselijk bedrijf.’ Zijn ogen gingen dicht en hij begon zwaar te ademen.

‘Gaat het wel goed?’ vroeg Milligan.

Drews opende zijn ogen en snauwde: ‘Nee, het gaat niet goed! Ik ben terminaal ziek, oké! Ik ga dood!’

‘Neem me niet kwalijk, meneer Drews, dat bedoelde ik niet. Neem me niet kwalijk,’ zei Milligan schuldbewust.

Decker keek aandachtig naar Drews. ‘Hebt u weleens met mevrouw Berkshire gepraat over het werk dat u vroeger deed?’

‘Nee, dat zou toch geen zin hebben?’

‘Gewoon kletspraatjes?’

‘Nee. En het lijkt een eeuwigheid geleden, ik kan het me amper herinneren.’

‘U bent niet getrouwd.’

‘Hoe weet u dat?’

‘U draagt geen ring. En aan niets is te zien dat u vroeger een ring droeg.’

Drews zweeg even, maar zei toen berustend: ‘Nooit de juiste vrouw ontmoet, denk ik.’

‘Leven uw ouders nog?’

Drews schudde zijn hoofd. ‘Ik heb een broer, maar die woont in Australië. Hij kwam hiernaartoe toen ik ziek werd en is een tijdje gebleven. Maar hij moest terug. Hij heeft vijf kinderen.’ Drews zweeg even. ‘Hij komt terug voor de begrafenis. Hij is mijn executeur. Ik word gecremeerd. Maakt alles een stuk gemakkelijker.’

Drews sloot zijn ogen en zijn lippen trilden. Maar toen sloeg hij ze weer open en zuchtte. ‘Je verwacht nooit dat je zo openlijk over je aanstaande dood kunt praten. Maar als je geen keus hebt, dan... doe je dat gewoon.’

‘Wat zeggen de artsen?’ vroeg Decker.

Drews haalde zijn schouders op. ‘Er zijn dagen waarop het voelt alsof het morgen zover is. Er zijn dagen dat ik hóóp dat het morgen zover is.’

‘Het spijt me dat we u hebben lastiggevallen, meneer Drews. We stellen uw hulp zeer op prijs.’

Toen Decker opstond, stak Drews een hand uit en pakte Deckers vingers vast. Zijn huid was ijskoud. ‘Anne was echt aardig. Ze hoefde hier niet te komen en te doen wat ze deed, maar ze wilde het zelf. Ik... ik hoop dat u degene vindt die dit heeft gedaan.’

‘We hebben hem al gevonden, meneer Drews,’ zei Decker. ‘Nu moeten we alleen nog zien te achterhalen waarom hij het deed.’