65
‘Ik moet mijn moeder even bellen,’ zei Jamison toen ze terug waren in hun appartement.
‘Waarom?’ vroeg Decker.
‘Moet je dat nu echt vragen?’ vroeg ze ongelovig. ‘Ik heb zojuist een ontmoeting gehad met de president!’
‘Die ontmoeting was geheim, Alex. Daar mag je met niemand over praten. Je mag zelfs niet toegeven dat het ooit is gebeurd.’
Jamison keek vol twijfel naar haar telefoon. ‘Misschien kan ik een beetje liegen en zeggen dat we elkaar zomaar tegenkwamen?’
‘Je kwam de president van de Verenigde Staten zomaar tegen? Waar dan? Bij het benzinestation? Of in een Starbucks?’
Ze legde haar telefoon neer. ‘Je hebt gelijk, denk ik.’
Decker trok zijn jasje uit en hing hem aan een haakje bij de deur. ‘Dabney,’ zei hij.
‘Ik weet het. Dat was echt vreemd. Dat we tussen al die Arabische woorden door die naam hoorden? Griezelig.’
Decker ging op de bank zitten en legde zijn voeten op de salontafel.
Jamison ging op de armleuning van de bank zitten. ‘Wat denk je, hebben Melvin en Harper al een tweede date gehad?’
‘Ja. Het verbaast me dat ze je dat niet heeft verteld toen we in de Situation Room in het Witte Huis zaten. Dat vroeg de president zich waarschijnlijk ook af.’
Ze gaf hem een tikje op de schouder. ‘Je weet best wat ik bedoel.’
‘Ik hou er gewoon niet van om op die manier bij andermans leven betrokken te raken.’
‘Maar betrokkenheid bij andermans levens maakt een belangrijk deel uit van het leven van de meeste mensen, Amos.’
‘Niet van mijn leven.’
Ze zuchtte. ‘Die bespreking van vanavond heeft alles in een volkomen ander daglicht gezet. Ik bedoel, als er plannen zijn voor een aanslag op ons land, moeten we deze zaak echt heel snel oplossen.’
Decker sloot zijn ogen.
Ze keek vol ongeloof naar hem. ‘Sluit je je nu echt voor me af? Als je dat doet, ga ik wel naar mijn kamer en naar bed.’
‘Oké. Welterusten.’
Ze duwde zijn benen opzij, ging naast hem zitten en zei: ‘Verdomme, Amos, wil je alsjeblieft tegen me praten?’
Hij keek haar aan, zichtbaar geïrriteerd. ‘Wat wil je dat ik zeg, Alex?’
‘Ons land wordt aangevallen! Wat gaan we doen om dat te voorkomen?’
‘Daar denk ik over na. Daar werk ik aan. Ik ben geen tovenaar!’
‘Maar iedereen denkt dat je dat wel bent, ik ook. Al die dingen die jij kunt doen. Dat is verbazingwekkend. Het lukt je altijd weer.’
‘Het lukt me ook heel vaak niet. En ik ben verdomme geen machine. Dus als je bang bent dat de hemel naar beneden valt, moet je niet verwachten dat ik dat oplos.’ Hij stond abrupt op, pakte zijn jasje en verliet het appartement.
‘Amos, wacht, ik bedoelde niet...’
Maar hij had de voordeur al achter zich dichtgeslagen.
Hij liep de trap af en stapte de koele buitenlucht in. En hij begon te lopen, terwijl de lucht die hij uitademde kleine condenswolkjes vormde.
Hij was kwaad, maar wilde dat niet zijn. Hij wist dat Jamison hem eigenlijk een compliment gaf, dat ze haar complete vertrouwen in zijn vaardigheden uitsprak. Maar hij voelde dat de druk op hém lag om die aanval af te wenden. Zelfs in zijn veranderde toestand, waarin hij geen normale maatschappelijke hints ‘opving’, begreep hij heel goed wat er op het spel stond.
Dit was iets totaal anders dan zijn vroegere werk als privédetective in een rustig stadje in Ohio die op allemaal verkeerde plaatsen cliënten probeerde te krijgen.
Nog niet eens zo lang geleden woonde ik in een kartonnen doos. En nu denken ze dat ik dit land kan redden? Dat is toch te gek voor woorden?
Hij stopte zijn handen in zijn zakken, boog zijn hoofd en liep door.
Bij de rivier keek hij uit over het water.
Het water weerspiegelde zijn gedachten: donker, onheilspellend, diep.
Hij moest grip op deze zaak zien te krijgen, iets vinden om zich in vast te bijten. Er waren zoveel bewegende delen, en steeds als hij dacht dat hij iets had, viel het uit elkaar of werd het overstemd door een nieuwe ontwikkeling.
Gebeurt dat met opzet? Proberen ze ons achter de feiten aan te laten lopen?
Hij sloot zijn ogen en liet de beelden aan zich voorbijtrekken. Hij realiseerde zich dat hij nu hetzelfde deed als tekenfilmmakers vroeger: zij tekenden steeds iets andere versies van een personage op verschillende vellen papier die je snel kon doorbladeren om beweging te zien.
Nou, hij hoopte op enige beweging in voorwaartse richting.
En hij besloot bij het begin te beginnen.
Nog een keer.
Er schoot hem iets te binnen.
Het had iets met vastgoed te maken.
Hij pakte zijn telefoon en toetste een nummer in.
Na de derde keer nam Faye Thompson op, Walter Dabneys partner. ‘Wat is er?’ vroeg ze nadat Decker zijn naam had genoemd.
‘Ik vroeg me iets af.’
‘Luister, ik zit tot aan mijn nek in de advocaten en fbi-agenten, ik heb echt geen tijd...’
Decker viel haar in de rede. ‘Als u met me samenwerkt, zal het er beter voor u uitzien.’
Hij hoorde haar zuchten, maar toen vroeg ze: ‘Wat wilt u weten?’
‘Toen u bij het bedrijf kwam werken, draaiden de zaken toen goed?’
‘Ja. Heel goed.’
‘Hoe was het toen Dabney het bedrijf net had opgericht? Was het toen in hetzelfde gebouw gevestigd als nu?’
‘Natuurlijk niet. Toen was hij nog alleen, dus had hij niet zoveel ruimte nodig. Bovendien kon hij dat toen niet betalen.’
‘Omdat hij zijn bedrijf nog aan het opbouwen was.’
‘Ja. Je moet heel hard werken en je loopt tegen heel veel problemen op om zo’n bedrijf op te kunnen bouwen als Walter heeft gedaan. Hij begon met niets en heeft alles langzaam opgebouwd. In die tijd leende hij zoveel geld als maar kon op zijn creditcards, heb ik gehoord. Maar uiteindelijk werd zijn bedrijf een enorm succes.’
‘Hij had dus weinig geld?’
‘Als je meer dan genoeg geld hebt, hoef je toch niet alles met je creditcards te betalen?’ snauwde ze.
‘Juist. Ik hoorde dat hij een gele Porsche had toen hij nog bij de nsa werkte?’
‘Daar weet ik niets van. Zijn we klaar?’ vroeg ze.
‘Ik heb nog één vraag over zijn huis...’
Maar Thompson had de verbinding al verbroken.
Daarna gebruikte Decker zijn telefoon niet om iemand te bellen, maar om een Uber te bestellen; een paar weken geleden had Jamison een account op zijn telefoon geïnstalleerd. Vijf minuten later was hij onderweg naar Virginia.
Het leek killer aan deze kant van de Potomac toen de auto de statige oprit opreed.
De auto stopte voor het huis.
Decker stapte uit en klopte op de voordeur.
De deur werd geopend door Samantha. Zo te zien had ze gehuild. ‘Wat wilt u?’ vroeg ze onvriendelijk.
‘Is uw moeder thuis?’
‘Ze ligt in bed. Kunt u ons niet gewoon met rust laten?’
‘Dat zou ik graag willen,’ zei Decker. ‘Maar dat kan dus niet. Mag ik binnenkomen?’
‘Waarom?’
‘Alstublieft?’
Ze stapte opzij en liet hem binnen. Ze sloot de deur en keek naar hem.
‘Dus jullie wonen hier al sinds jullie allemaal klein waren?’
‘Ja.’
‘In dit huis?’
‘Ja!’
Jules liep vanuit een andere kamer de hal in. Toen ze Decker zag, vroeg ze: ‘Wat doet u hier?’
‘Een paar vragen stellen.’
‘Verdorie, wat heeft het feit dat wij toen wij klein waren in dit huis woonden met deze zaak te maken?’ vroeg Samantha.
‘Dat weet ik nog niet precies. Dus jullie ouders wonen hier nu dus al zo’n... vijfendertig jaar?’
Jules zei: ‘Zoiets ja. Ik ben zevenendertig en dit is het enige huis dat ik me kan herinneren.’
‘Ik zag een paar familiefotoalbums in de bibliotheek. Mag ik die even inkijken?’
‘Waarom?’ vroeg Jules.
‘Omdat dit een zaak van nationale veiligheid is geworden. Er zijn redenen om aan te nemen dat er, tenzij we deze zaak oplossen, iets ergs zal gebeuren in ons land.’
Jules en Samantha keken elkaar aan.
Jules zei: ‘U houdt ons voor de gek.’
Decker keek haar aan. ‘Ik zou echt willen dat dat zo was.’
Ze leek van slag door zijn woorden. ‘Luister, als u een paar oude fotoalbums wilt doorbladeren, gaat u uw gang maar.’
Samantha bleef achter in de hal, maar Jules nam hem mee naar de bibliotheek. Ze haalde een paar albums van de plank, en legde ze op de salontafel. Toen ze het vertrek wilde verlaten, vroeg Decker: ‘Wilt u hier misschien blijven zitten om eventuele vragen van me te beantwoorden?’
Jules zuchtte berustend en ging naast hem zitten toen hij het eerste album pakte.
De albums waren chronologisch geordend, zodat Decker relatief snel daar was waar hij wilde zijn.
Hij wees naar een paar oude foto’s en vroeg: ‘Zijn dit uw grootouders?’
Jules knikte en wees. ‘De vader en moeder van mijn vader. Ze zijn nu dood. Ze kwamen uit Princeton, New Jersey. We gingen wel bij hen op bezoek. Hij was hoogleraar politieke wetenschappen daar.’
‘Indrukwekkend. Zo te zien waren ze vrij rijk.’
‘Nee hoor. Ze woonden in een huis van de universiteit. Ik weet nog dat mijn vader hen financieel steunde toen ze ouder waren.’
Hij wees naar een andere foto. ‘En deze mensen?’
‘De ouders van mijn moeder. Zij woonden in Oregon.’
‘Hebben jullie hen daar ook weleens bezocht?’
‘Nee. Ik kende hen helemaal niet. Ze hadden een kleine boerderij en zijn gestorven tijdens een aardverschuiving toen mijn moeder nog klein was. Daardoor werd alles weggevaagd, het huis, de schuur, alles. De lichamen van haar ouders zijn nooit gevonden. Zij zat op school, anders was zij ook dood geweest. Daarna zat ze in een weeshuis en toen ze volwassen was is ze naar het oosten gegaan.’
‘Hoe hebben je ouders elkaar leren kennen?’
Jules’ blik verzachtte. ‘Dat was best wel romantisch. Mijn vader is meteen na zijn studie in Maryland gaan werken. Mijn moeder werkte als serveerster in een café daar vlakbij om haar studie te kunnen betalen. Een paar mensen van mijn vaders werk gingen daar vaak naartoe om te ontbijten of te lunchen. Dan bediende zij hem en ze werden vrienden. Mijn moeder was toen heel knap en ik weet bijna zeker dat ze heel veel aanbidders had. Op een avond toen ze klaar was met haar werk stond hij op de parkeerplaats met bloemen en kaartjes voor een toneelstuk in het Nationaal Theater. Ze konden het heel goed met elkaar vinden en de rest is bekend.’
‘Wat leuk. Dus je moeder kwam niet uit een rijke familie?’
‘Een rijke familie? Nee, niet dat ik weet. Hoezo?’
‘Gewoon iets wat iemand zei. Het is niet belangrijk.’ Hij sloot het album.
‘Wilt u nog meer weten?’ vroeg Jules.
‘Hebben jullie al iets van Natalie gehoord?’
Jules knikte. ‘Ze klonk oké. Ze bood haar excuses aan voor alles.’
‘En wat zei u toen?’
Jules haalde haar schouders op. ‘Ik vind het verschrikkelijk wat ze heeft gedaan. Ik bedoel, ze heeft ons hele gezin vernietigd. Maar ze is nog steeds mijn zus.’
Ze vroeg: ‘Hebben jullie al ontdekt wie Cissy heeft vermoord?’
‘Nog niet. Daar werken we nog aan.’
‘Ik snap hier helemaal niets van, echt niet.’
‘Nou, je bent niet de enige.’
Buiten draaide Decker zich om en keek naar het huis. Hij had dit eerder moeten zien, vond hij. Hij had twee mogelijke conclusies. Nu moest hij alleen nog ontdekken welke van de twee de juiste was.