7

Dabney haalde nu zo langzaam adem dat het leek alsof zijn volgende ademteug de allerlaatste zou zijn.

Decker keek even op Walter Dabney neer, terwijl hij in gedachten terugging naar de ochtend waarop hij deze man door de straat had zien lopen, op het oog zorgeloos, tot hij een pistool trok en Anne Berkshire doodschoot in het bijzijn van Decker en tientallen andere mensen. Deckers perfecte geheugen liep het tafereel beeld voor beeld door. Maar na afloop wist hij niet meer dan eerst, ook al had hij dat gewild.

Ellie Dabney zat in dezelfde stoel als eerst, Milligan stond bij de deur, en Bogart en Jamison stonden aan de andere kant van het bed. Ellie hield nog steeds de hand van haar man vast.

Decker had gehoord dat de levensgevaarlijk gewonde man niets had gezegd; hij was zelfs niet meer bij bewustzijn gekomen.

Decker knielde naast Ellie. ‘Mevrouw Dabney, was u al op toen uw man vanochtend het huis verliet?’

Ze knikte en de greep om de hand van haar man werd iets losser. ‘Ik heb koffie voor hem gezet. En hij heeft ontbeten: eieren, bacon, gebakken aardappels en geroosterd brood,’ voegde ze er met een zwakke glimlach aan toe. ‘Hij heeft nooit beter gegeten.’

‘Dus hij had een goede eetlust?’

‘Hij at alles op, en dronk ook nog drie koppen koffie.’

‘U hebt geen pistool gezien?’

Ellie schudde haar hoofd. ‘Hij had zijn aktetas al klaarstaan. Misschien zat dat pistool er al in, maar ik heb het niet gezien. Zoals ik al tegen die andere agenten zei, wist ik niet eens dat hij een pistool had. Voor zover ik wist had hij er zelfs de pest aan. Toen onze kinderen klein waren, hadden we een buurman met een pistool. Onze kinderen gingen daar een keer naartoe om te spelen. Die man liet zijn geladen pistool gewoon ergens liggen en een van zijn kinderen schoot per ongeluk op zijn zus. Ze stierf. Walter en ik waren verbijsterd. We konden alleen maar denken dat het ook ons kind had kunnen zijn.’

‘Ik begrijp het. Ze hebben u dit vast al eerder gevraagd, maar leek uw man vanochtend niet van slag, was er niets wat erop wees dat er iets mis was?’

‘Nee, hij moest naar een vergadering, volgens mij bij de fbi. Ik weet dat hij met een opdracht voor hen bezig was. Hij gaf me een afscheidskus.’

‘Dus niets was anders dan anders?’ drong Decker aan.

Ellie verstijfde even. ‘Tja, nu ik erover nadenk, hij zei niet dat hij me tijdens het avondeten zou zien.’ Ze keek Decker aan. ‘Hij zei altijd: “Tot bij het avondeten.” Ik bedoel als hij in de stad was en geen andere afspraken had, en die had hij vandaag in elk geval niet.’

‘Dus hij zei niet dat hij u vanavond weer zou zien?’ vroeg Decker.

‘Nee.’ Vermoeid schudde ze haar hoofd. ‘Het is zoiets kleins, maar het gaf me altijd een... goed gevoel. Ik weet niet waarom ik daar nu pas aan denk.’

‘U hebt heel veel te verwerken gehad, mevrouw Dabney.’

‘Hij wist dus dat hij niet thuiskwam,’ zei ze op vlakke toon. ‘En dat is mij niet opgevallen.’ Opeens ging ze rechtop zitten. ‘O mijn god, misschien als ik...’ Ze zag eruit alsof ze elk moment in huilen kon uitbarsten.

Bogart liep naar haar toe en legde een hand op haar arm. Hij zei: ‘U had helemaal niets kunnen doen om dit te voorkomen.’

Decker stond op en keek naar Bogart.

De fbi-agent zei: ‘Mevrouw Dabney, ik weet dat dit niet op een slechter moment zou kunnen komen, maar we moeten een paar mensen naar uw huis sturen voor een huiszoeking. Datzelfde doen we in het kantoor van uw man.’

Tot hun verrassing protesteerde Ellie niet. Ze knikte, kneep in de hand van haar man en vroeg: ‘Weet u wanneer Jules hier is?’

‘Haar vlucht arriveert over een uur. We sturen er mensen naartoe en die brengen haar hier meteen naartoe.’

‘Dank u wel,’ zei ze mat.

Decker liep naar een hoek van de ziekenhuiskamer en wenkte Bogart. Zacht zei hij: ‘Ik wil erbij zijn als ze het huis en het kantoor doorzoeken.’

Bogart knikte. ‘Todd kan hier wel blijven samen met mij. Dan kun jij Alex meenemen. Iets interessants ontdekt over Berkshire?’

‘Ze bracht tijd door met stervende mensen. Iedereen zegt aardige dingen over haar. Ze woont in een appartement dat ze zich niet kan permitteren met het salaris van een invaldocent. En het lijkt alsof niemand daar echt heeft gewoond. En we kunnen niets over haar verleden vinden wat verder teruggaat dan tien jaar.’

‘Vreemd dus, om het maar zacht uit te drukken?’

‘In elk geval anders,’ zei Decker.

‘Betekent dit dat je denkt dat zij echt het doelwit was van Dabney?’

Decker haalde zijn schouders op. ‘Kan ik nog niet zeggen. Maar een willekeurig slachtoffer met een paar vreemde zaken in haar leven? Zou toeval kunnen zijn, of juist een aanwijzing voor waarom juist zij werd vermoord.’

‘Wat zou betekenen dat Dabney een bepaalde relatie met haar heeft.’

Decker haalde zijn schouders weer op. ‘Als haar geld afkomstig is van een rechtszaak of een erfenis, is dat misschien de relatie, hoewel ik geen idee heb welke dat dan is. Het zou ook iets persoonlijks tussen hen kunnen zijn.’

‘Mevrouw Dabney weet zeker dat haar man Berkshire niet kende.’

‘Maar je vertelde me ook dat ze zei dat ze niets weet van de zaken van haar man. Dus als het een professionele relatie was, weet ze daar misschien niets van.’

‘Maar iemand op zijn kantoor misschien wel,’ zei Bogart.

‘Dat moeten we maar hopen.’

Decker keek naar Jamison en zei: ‘Laten we gaan.’

 

* * *

 

Walter Dabney & Co was gevestigd aan de Fairfax County Parkway in Reston, Virginia.

Daar waren heel veel contractors gevestigd die voor de overheid werkten, van giganten als Lockheed Martin tot eenmansbedrijven. Dabneys bedrijf was geen Fortune 500-kolos, maar toen Decker en Jamison de lichte, open en modern gemeubileerde receptie op de bovenste verdieping van een modern, zes verdiepingen hoog gebouw van glas en staal binnenkwamen, zagen ze dat Dabney een bijzonder goedlopend bedrijf had opgebouwd. Hoewel het al laat was, was het nieuws al bekend geworden via de plaatselijke en nationale kanalen. Daarom waren de mensen die hier werkten nog niet zoals anders al naar huis. Ze bevonden zich allemaal in de hal ‒ bleek, verward en verontrust.

Nadat ze hun fbi-badge hadden laten zien, bracht een jonge vrouw Decker en Jamison naar een kleine vergaderkamer.

Even later kwam een vrouw binnen. Ze was achter in de dertig en ongeveer 1 meter 65, en had het slanke lichaam van een hardloopster, schouderlang rossig haar, een bril met een rechthoekig montuur en sproeten. ‘Ik ben Faye Thompson. Ik ben hier een partner. Is het... is het echt waar?’

Decker zei: ‘Ik ben bang van wel.’

‘Is Walter...?’

‘Hij leeft nog, maar de prognose is niet goed,’ zei Jamison.

Decker zei: ‘We willen graag een paar vragen stellen.’

‘Natuurlijk, neem alstublieft plaats. Wilt u misschien iets drinken, koffie, water?’

Jamison koos water en Decker zwarte koffie. Thompson bestelde voor zichzelf een kop hete thee.

Nadat dat was gebracht en de deur achter de assistente dichtging, nam Decker een slok koffie en zei: ‘Vertel ons meer over Walter Dabney.’

Jamison haalde een kleine recorder uit haar zak en zette die op de tafel. ‘Hebt u er bezwaar tegen als ik dit gesprek opneem?’

Thompson schudde haar hoofd en leunde naar achteren. ‘Ik weet niet goed waar ik moet beginnen. Walter is een geweldige man. Ik ben hier een jaar na mijn afstuderen komen werken en werk hier nu vijftien jaar. Ik ben acht jaar geleden partner geworden. Hij was een geweldige mentor en vriend, en ook een van de aardigste mannen die ik ooit heb ontmoet. Ik kan gewoon niet geloven wat er is gebeurd.’

‘Dus u hebt niets gezien wat een verklaring kan zijn?’ vroeg Decker.

‘Voor dat Walter iemand op straat zou doodschieten? Nee. Echt niet. Dat was ondenkbaar.’

‘We weten dat hij vanochtend naar het centrum ging voor een vergadering bij de fbi. Wist u dat?’

‘Ja. We werken als consultant voor een paar projecten van het Bureau. We werken samen met een paar grote contractors en stellen onze expertise beschikbaar om het Bureau te voorzien van de best mogelijke bronnen, zodat ze hun werk optimaal kunnen doen.’

Decker zei: ‘Tenminste, dat is de officiële versie.’

Thompson keek hem uitdagend aan. ‘En het is ook de waarheid. We zijn heel goed in ons vak en we hebben een smetteloze reputatie.’

‘Dus hij is vandaag niet op kantoor geweest?’ vroeg Decker.

‘Voor zover ik weet niet. Officieel gaan we om halfnegen open, maar iedereen met een sleutel kan naar believen komen en gaan.’

‘Maar als hij hier is geweest, zal het beveiligingssysteem daar informatie over hebben?’

‘Ja. Ik kan het wel nakijken.’

‘Graag. Was hij gisteren op kantoor?’ vroeg Decker.

‘Ja, ik heb hem gesproken. Ik kwam net terug uit het buitenland en praatte hem bij. Ik heb nog steeds last van een jetlag. En nu dit.’

‘Waar in het buitenland?’

Ze klemde haar lippen op elkaar. ‘Wat heeft dat te maken met wat er is gebeurd?’

‘Misschien niets. Maar ik heb graag het hele plaatje.’

Thompson bleef hem aankijken terwijl ze een slok thee nam. ‘Het Midden-Oosten. Specifieker kan ik echt niet zijn.’

‘Werkte hij aan projecten die een verklaring zouden kunnen zijn voor wat er vanochtend is gebeurd?’

‘Dat betwijfel ik ten zeerste. En ik kan daar echt niet op ingaan. De meeste projecten waar we aan werken zijn zeer geheim. En de meeste mensen die hier werken en alle partners hebben de hoogste security clearances. Welke security clearance hebt u?’

‘Ik heb thuis niet eens een securitysystéém.’

Thompson trok haar wenkbrauwen op en keek naar Jamison. ‘Dus, wat wilt u nog meer weten?’

Jamison vroeg: ‘Hoe kwam hij gisteren op u over? Normaal? Ongerust?’

‘Normaal.’

‘Niets waardoor u argwaan kreeg?’

‘Zoals?’

Decker zei: ‘Ongewone uitspraken. Opgewondenheid. Niet geconcentreerd.’

‘Nee, niets van dat alles.’

‘Kan hij drugs hebben gebruikt?’

Ze verschoot van kleur. ‘Walter! Zeer zeker niet. Ik heb hem hoogstens af en toe een glas wijn zien drinken.’

‘Was hij de enige van uw bedrijf die vandaag bij die vergadering zou zijn?’ vroeg Decker.

‘Ja. Walter kende de technische kant van ons bedrijf beter dan wie ook. Maar de vergadering van vandaag ging vooral over strategie op hoog niveau. Walter deed dat vaak in zijn eentje, vooral als hij een bespreking had met de hoogste leiding van een cliënt.’

‘Was iets in zijn gedrag de afgelopen maand anders dan anders?’ vroeg Jamison.

‘Niet echt. Ik bedoel, niets wat echt opviel.’

‘Zijn vrouw zei dat hij ongeveer een maand geleden een reis maakte waar hij niets over vertelde. En toen hij terugkwam vertelde hij ook niet waar hij was geweest. En volgens haar was hij na die reis veranderd.’

Dit leek Thompson te verbazen. ‘Een maand geleden? Ik weet niet waar hij naartoe is gegaan. Maar als onze reisafdeling dat heeft geregeld, kunnen ze dat wel nakijken.’

‘We zouden het op prijs stellen als u dat wilt checken,’ zei Jamison.

‘Natuurlijk.’ Ze pakte haar telefoon en toetste een bericht in. ‘Klaar. Zodra ze me antwoord geven, laat ik het u weten.’

Decker stond op en liep wat rond, terwijl Thompson naar hem keek. ‘Dit bedrijf lijkt erg goed te draaien,’ zei Decker.

‘We werken hard, en ja, dat loont. We hebben net twee grote contracten afgesloten die alleen al onze omzet van het afgelopen jaar verdubbelen.’

Hij keek haar aan. ‘Wat gebeurt er met het bedrijf als Dabney weg is?’

Thompson leek onzeker. ‘We zijn een commanditaire vennootschap, maar Walter is de algemene partner en hij bezit de meerderheid van de aandelen. Ik neem aan dat er in de documenten iets staat over zijn... overlijden, maar dat weet ik zo niet uit mijn hoofd. Onze bedrijfsjurist zal dat wel weten.’

‘We willen die documenten graag hebben,’ zei Decker.

‘Zijn die relevant voor waarom hij zou doen wat hij heeft gedaan?’ vroeg Thompson.

‘Alles is relevant tot het dat niet meer is,’ zei Decker.

Zijn telefoon zoemde. Hij keek naar het bericht en knikte tegen Jamison.

Ze stond op en stopte de recorder in haar zak. ‘Dank u wel, juffrouw Thompson. U hoort nog van ons.’

‘En vergeet niet na te gaan of Dabney hier vanochtend nog is geweest,’ zei Decker.

Gespannen zei ze: ‘Ik heb een uitstekend geheugen, agent Decker.’

‘Ik ook,’ zei Decker. ‘Dus ik hou u eraan.’

Ze verlieten het vertrek en liepen naar de liften.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Jamison.

‘Dabney is net overleden.’

‘O mijn god! Nou ja, niet echt onverwacht natuurlijk.’

‘Maar daarvoor is hij even bij bewustzijn geweest.’

‘Heeft hij iets gezegd?’ vroeg ze opgewonden.

‘Ja.’

‘Wat dan?’ vroeg Jamison nieuwsgierig.

‘Kennelijk een aantal woorden die de mensen die erbij waren absoluut niets zeiden.’

‘Onzin dus? Door die hersenbeschadiging?’

‘Weet je, ik heb zelf een hersenbeschadiging opgelopen, dus kan ik je vertellen dat de onzin van de ene mens een openbaring kan zijn voor een ander.’