Helen
Helen
Een tante van Helen had vlak bij Pity Me gewoond, een stadje even ten noorden van Durham. Ze had daar een boerderij gehad en Helen wist nog dat ze er een keer in de zomer naartoe was geweest en ezeltjes wortels had gevoerd en bramen had geplukt. De tante woonde daar niet meer, en of de boerderij er nog stond, wist Helen niet. Het dorp was een stuk sjofeler en armoediger dan ze zich herinnerde en er waren nergens meer ezels te bekennen, maar het was klein en anoniem en niemand lette op haar.
Ze had een baan gevonden waar ze veel te hoog voor was opgeleid en ze huurde een kleine benedenwoning met een houten vlonder in de achtertuin. ’s Middags stond de zon erop. Toen ze samen in het dorp waren aangekomen, hadden ze een huis gehuurd, maar dat was maar voor een paar weken geweest, want toen ze op een ochtend wakker was geworden en had ontdekt dat Sean de benen had genomen, had ze de sleutels aan de huisbaas overhandigd en was ze op zoek gegaan naar iets anders.
Ze had hem niet gebeld. Ze wist dat hij niet terug zou komen. Het hele gezin lag uit elkaar, dat kon ook niet anders zonder Patrick, hij was degene die alles bij elkaar had gehouden.
Haar hart was zodanig gebroken dat ze er niet goed van werd. Ze was niet bij Patrick langs geweest. Ze wist dat ze geen medelijden met hem moest hebben; hij had zijn eigen vrouw en Nel Abbott in koelen bloede vermoord.
Nee, niet in koelen bloede. Dat klopte niet. Helen wist dat Patrick alles zwart-wit zag, en dat hij geloofde, er heilig in geloofde, dat Nel een bedreiging had gevormd voor zijn gezin, voor hun samenzijn. Dat was ook zo. En dus had hij er iets aan gedaan. Hij had het voor Sean en haar gedaan. Dus dan was het niet echt in koelen bloede, of wel?
Maar ze had elke nacht dezelfde nachtmerrie: Patrick die haar poes onder water hield. In haar droom had hij zijn ogen stijf dicht maar waren de ogen van de poes wijd open, en toen het vechtende diertje haar kopje naar haar toe draaide, zag ze dat haar ogen felgroen waren, net als die van Nel.
Ze sliep slecht en ze was eenzaam. Een paar dagen eerder was ze naar het dichtstbijzijnde tuincentrum gegaan, een ritje van dertig kilometer, om een rozenstruik te kopen. En die middag was ze naar het asiel in Chester-le-Street gereden en had ze een kat gehaald.