Erin
Erin
Even voor kerst ging ik terug. Ik wist niet goed waarom, alleen dat ik bijna elke nacht over de rivier droomde en hoopte dat een reisje naar Beckford daar een eind aan zou maken.
Ik parkeerde de auto bij de kerk en wandelde naar de poel, en daarna in noordelijke richting naar het klif, langs een paar bosjes bloemen verpakt in cellofaan. Ik wandelde helemaal naar het huisje toe. Het stond er in elkaar gezakt en zielig bij, de gordijnen waren dicht en de deur was met rode verf bekladderd. Het huisje zat op slot, dus liep ik knarsend met mijn schoenen over het bevroren gras naar de rivier, die lichtblauw en stil was en waar als een geest de mist vanaf sloeg. Mijn adem vormde een wit wolkje voor mijn mond, mijn oren waren zowat bevroren. Ik had een muts op moeten doen.
Ik ging naar de rivier toe omdat ik nergens anders naartoe kon en er niemand was om mee te praten. Degene die ik graag wilde spreken, was Sean, maar die was spoorloos verdwenen. Ik had gehoord dat hij naar een stadje genaamd Pity Me in het graafschap Durham was verhuisd, wat een verzonnen naam lijkt, maar toch bestaat. Het plaatsje kon ik vinden, maar hem niet. Het adres dat ik had gekregen, bleek van een verlaten huis te zijn met een te koop-bordje in de voortuin. Ik nam zelfs contact op met de Frankland-gevangenis, waar Patrick de rest van zijn dagen zal slijten, maar ze zeiden dat de oude man nog geen enkele bezoeker had gehad.
Ik wilde de waarheid horen van Sean. Ik geloofde dat hij me die wel zou vertellen, nu hij niet meer voor de politie werkte. Ik geloofde dat hij kon uitleggen hoe zijn leven was geweest en of hij, toen hij Nels dood had onderzocht, wist dat zijn vader erachter stak. Zo gek was dat niet. Hij had zijn vader zijn hele leven al beschermd.
De rivier zelf bood geen soelaas. Een maand geleden had een visser een mobieltje in de modder gevonden toen hij er met zijn laars op was gaan staan, en ik had goede hoop gekregen. Maar we werden niets wijzer van Nel Abbotts telefoon; we hadden die gegevens al van haar provider gekregen. Mochten er al foto’s of andere beelden op hebben gestaan die bewijs vormden voor wat er was gebeurd, dan waren die voorgoed verloren gegaan, want de telefoon was zo dood als een pier, binnenin was alles verroest door het slik en het water.
Nadat Sean was vertrokken, moest ik me door een hele papierwinkel heen worstelen; een onderzoek, vragen die gesteld werden en onbeantwoord bleven over wat Sean wist en waarom het allemaal zo verdomde slecht was aangepakt. En niet alleen in Nels geval, maar ook wat Henderson betrof. Hoe was het mogelijk dat hij onder onze neus van de aardbodem was verdwenen?
Ik bleef me concentreren op het laatste verhoor van Patrick, op het verhaal dat hij had opgehangen. Nels armband, die van haar pols was gerukt, Patrick die haar bij de arm had gegrepen. De worsteling boven op het klif voordat hij haar eraf had geduwd. Maar er waren geen blauwe plekken waar hij haar zou hebben beetgepakt, geen wondjes op haar pols waar hij de armband eraf had getrokken, geen enkel bewijs van een worsteling. En de sluiting van de armband was nog heel.
Ik heb daar toen op gewezen, maar na alles wat er was voorgevallen en na Patricks bekentenis en Seans ontslagaanvraag en de algehele schuldafwenteling en de zwartepiet toespelen, had niemand echt zin om naar me te luisteren.
Ik zat bij de rivier en concludeerde dat Nels verhaal en dat van Lauren en Katie niet klopten, dat er iets ontbrak. Ik moest iets over het hoofd hebben gezien.