Augustus 1993
Jules
Ik was het vergeten. Er was nog iets gebeurd voordat ze waren gaan voetballen. Ik zat op mijn handdoek een boek te lezen, verder niemand in de buurt, en toen kwam jij aangelopen. Samen met Robbie. Je zag me niet door de bomen, je rende het water in, met hem achter je aan, en zwom en spetterde en kuste. Hij pakte je bij de hand en trok je de oever op, hij ging boven op je liggen, drukte je schouders naar beneden, kromde zijn rug en keek op. En toen zag hij mij toekijken. En glimlachte.
Die middag ging ik in mijn eentje naar huis. Ik trok het katoenen badpak en de korte broek uit en liet ze in koud water in de gootsteen weken. Ik liet een bad vollopen en stapte erin en ging liggen en dacht: ik kom er nooit vanaf, van dit vreselijke lijf.
Een stevige meid. Een vetklep. Met een paar enorme poten onder zich. Ze zou zo voor het rugbyteam van Engeland uit kunnen komen.
Te dik voor de plaatsen waar ik normaal gesproken zat, de stoelen altijd te klein. Ik nam te veel ruimte in beslag. Ik strekte me uit in het bad en het water steeg. Eureka.
Eenmaal in mijn kamer stapte ik in bed en lag ik daar; diep ellendig, zwelgend in zelfmedelijden en met een tikje schuldgevoel, omdat mijn moeder in de slaapkamer ernaast lag te sterven aan borstkanker, en ik alleen maar kon denken dat ik er niet meer mee door kon gaan, dat ik zo niet meer wilde leven.
Ik viel in slaap.
Mijn vader maakte me wakker. Hij moest de volgende ochtend met mijn moeder naar het ziekenhuis voor nog meer onderzoeken en ze zouden die avond in de stad overnachten, want dan hoefden ze morgen niet zo vroeg op. Het eten stond in de oven, zei hij, ik hoefde het alleen maar even op te warmen.
Nel was thuis, dat wist ik omdat er muziek uit haar kamer kwam. Even later werd de muziek uitgezet en hoorde ik stemmen, eerst zacht, toen harder, en ook andere geluiden, gekreun, gegrom, gehijg. Ik stapte uit bed, kleedde me aan en liep de overloop op. Het licht brandde en de deur van Nels slaapkamer stond op een kier. Het was donker binnen, maar ik kon haar horen, ze zei iets, ze zei zijn naam.
Ik durfde amper adem te halen, en kwam nog iets dichterbij. Door de kier kon ik hen vaag zien bewegen. Ik kon mezelf niet zover krijgen om weg te kijken, ik bleef toekijken totdat hij een hard, dierlijk geluid uitstootte. Toen moest hij lachen en wist ik dat ze klaar waren.
Beneden waren alle lampen aan. Ik deed er een paar uit, liep naar de keuken en trok de koelkastdeur open. Ik keek naar wat erin stond en zag vanuit mijn ooghoek een fles wodka, geopend en halfvol, op het aanrecht staan. Ik had Nel weleens een half glas sinaasappelsap zien aanvullen met wodka en ik deed precies hetzelfde, en toen bereidde ik me voor op de akelige bittere smaak van alcohol die ik kende van wijn en bier; ik nam een slokje en kwam tot de ontdekking dat het helemaal niet bitter was maar zoet.
Ik dronk het glas leeg en schonk er nog één in. Ik vond het een heerlijk gevoel, de warmte die vanuit mijn maag naar mijn borst uitwaaierde, mijn bloed dat warmer werd, mijn lijf dat zich ontspande; alle ellende van die middag zakte erdoor weg.
Ik liep de woonkamer binnen en keek naar de rivier, een gladde, zwarte slang die onder het huis door kronkelde. Ik vond het verbazingwekkend dat ik opeens dingen zag die me eerder niet waren opgevallen, mijn probleem was helemaal niet onoverkomelijk. Ik kreeg opeens een helder inzicht: ik hoefde niet geholpen te worden, ik kon vloeibaar worden, net als de rivier. Misschien viel het allemaal wel mee. Ik kon mezelf toch uithongeren, meer gaan bewegen (stiekem, zodat niemand het doorhad)? Zo kon ik veranderen, als een rups in een vlinder, een heel ander mens worden, onherkenbaar, zodat het lelijke, bloedende meisje in de vergetelheid zou raken. Ik zou helemaal nieuw zijn.
Ik liep terug naar de keuken om nog wat te drinken te halen.
Ik hoorde iemand boven op de overloop schuifelen en de trap af komen. Ik glipte de woonkamer weer in, deed de lamp uit en kroop met opgetrokken benen op de vensterbank.
Hij ging de keuken binnen, ik hoorde hoe hij de koelkast openmaakte, nee, de vriezer, hoe hij ijsklontjes uit de vorm klopte. Ik hoorde vloeistof klotsen en toen zag ik hem langslopen. En hij bleef staan. En hij zette een stap terug.
‘Ben jij dat, Julia?’
Ik zei niets, ik haalde zelfs geen adem. Ik wilde niemand zien – en hem al helemaal niet – maar hij zocht naar het lichtknopje en toen de lamp aanging, stond hij daar, enkel in zijn boxershort, bruinverbrand, brede schouders, een smal middel en haartjes op zijn buik die een spoor naar zijn onderbroek vormden. Hij glimlachte.
‘Gaat het goed met je?’ vroeg hij. Hij kwam nog dichterbij en ik zag dat zijn ogen wazig stonden, dat hij dommiger en trager grijnsde dan normaal. ‘Wat doe je daar in het donker?’ Hij zag het glas en zijn glimlach werd breder. ‘Ik dacht al dat er nog maar weinig wodka in zat...’ Hij kwam naar me toe, tikte met zijn glas tegen dat van mij en kwam naast me zitten, zodat zijn bovenbeen tegen mijn voet drukte. Ik schoof weg, zette mijn voeten op de grond en wilde opstaan, maar hij legde zijn hand op mijn arm.
‘Wacht nou even,’ zei hij. ‘Ga er nou niet meteen vandoor. Ik wil met je praten. Ik wil je mijn verontschuldigingen aanbieden voor vanmiddag.’
‘Het is al goed, hoor,’ zei ik met een rood hoofd. Ik keek hem niet aan.
‘Nee, ik vond het echt erg. Die jongens gedroegen zich heel erg lullig. Het spijt me enorm, oké?’
Ik knikte.
‘Je hoeft je nergens voor te schamen.’
Ik kromp ineen, mijn hele lijf vuurrood van schaamte. Ergens had ik, dom genoeg, gehoopt dat ze het niet hadden gezien, dat ze niet hadden beseft wat het was.
Hij gaf een kneepje in mijn arm en keek me onderzoekend aan. ‘Je hebt een knap gezicht, Julia, wist je dat?’ Hij lachte. ‘Nee, echt, ik meen het.’ Hij liet mijn arm los en sloeg zijn eigen arm om mijn schouders.
‘Waar is Nel?’ vroeg ik.
‘Die slaapt,’ zei hij. Hij nam een slok en smakte met zijn lippen. ‘Ik heb haar helemaal afgemat.’ Hij trok me tegen zich aan. ‘Heb je weleens een jongen gekust, Julia?’ vroeg hij. ‘Wil je mij kussen?’ Hij draaide mijn hoofd naar zich toe en drukte zijn mond op mijn lippen, ik voelde zijn tong, heet en slijmerig in mijn mond. Ik moest bijna overgeven, maar ik liet hem zijn gang gaan, omdat ik wilde weten hoe het was. Toen ik me uiteindelijk terugtrok, glimlachte hij. ‘Vond je het lekker?’ vroeg hij, zijn hete adem in mijn gezicht, de geur van verschaalde sigarettenrook en drank. Hij kuste me opnieuw en ik kuste hem, om te voelen wat ik zou moeten voelen. Hij stak zijn hand in mijn pyjamabroek. Ik draaide me weg, voelde me vernederd toen zijn vingers mijn vetrol schampten en mijn onderbroekje in doken.
‘Nee!’ Ik dacht dat ik het uitriep, maar het leek meer op gefluister.
‘Niks aan de hand,’ zei hij. ‘Maak je maar niet druk, ik kan wel tegen wat bloed.’
Naderhand werd hij boos op me omdat ik maar bleef huilen.
‘Kom op zeg, zoveel pijn deed het nou toch ook weer niet! Niet huilen. Kom nou, Julia, niet huilen. Vond je het niet fijn? Het was toch wel lekker? Je was anders nat genoeg. Kom op, Julia. Neem nog wat te drinken. Kijk eens. Neem maar een slokje. Jezus christus, hou eens op met dat gejank! Godsamme, ik dacht nog wel dat je dankbaar zou zijn.’