Jules
Jules
Ik liet me op het bed zakken met de foto in mijn hand. Jullie keken me glimlachend aan, de warme tranen schoten me in de ogen, en eindelijk kon ik om jou huilen, zoals ik bij de kerkdienst had moeten doen. Ik dacht aan hem, de manier waarop hij die dag naar Lena had gekeken; ik had die blik volslagen verkeerd geïnterpreteerd. Het was geen roofzuchtige blik, het was een bezítterige blik. Hij zag haar niet als een meisje dat hij wilde verleiden, om te bezitten. Ze wás al van hem. Dus misschien was hij haar op komen eisen, had hij haar meegenomen omdat ze hem wettelijk toebehoorde?
Ik had hem snel genoeg opgespoord. Zijn vader was handelaar in dure auto’s geweest met een aantal zaken in het noordoosten van het land. Het bedrijf heette Cannon Cars. Het bestond niet meer, het was jaren geleden failliet gegaan, maar er bestond nog wel een kleinere, triestere versie in een armoedige wijk in Gateshead. Ik kwam op een slecht ontworpen site terecht waar op de homepage een foto van hem stond; zo te zien al enige tijd geleden gemaakt. Hij had toen minder buik, en je kon nog een spoortje van de knappe, wrede jongen in zijn gezicht ontwaren.
Ik nam geen contact op met de politie, want ik wist zeker dat ze niet naar me zouden luisteren. Ik pakte de autosleutels en liep de deur uit. Ik was eigenlijk best content met mezelf toen ik Beckford uit reed, omdat ik het uitgevogeld had, omdat ik iets deed. En hoe verder ik het dorp achter me liet, hoe sterker ik me voelde, het waas van vermoeidheid trok op, mijn ledematen werden weer soepel. Ik had honger, razende honger, en daar genoot ik van; ik beet op de binnenkant van mijn wang en proefde bloed. Diep binnen in me kwam een oud gevoel naar boven: een zinderende woede, zonder ook maar een spoortje angst. Ik zag voor me hoe ik naar hem uit zou halen, mijn nagels in hem zou slaan. Ik zag mezelf als een Amazone die hem zou verscheuren.
De garage stond in een achterbuurt, onder een spoorbrug. Een onheilspellende plek. Tegen de tijd dat ik er aankwam, was de moed me in de schoenen gezonken. Mijn handen trilden bij het schakelen en richting aangeven, en ik proefde gal op mijn tong, geen bloed meer. Ik wilde me concentreren op wat ik moest doen – Lena zoeken, ervoor zorgen dat haar niets overkwam – maar mijn energie werd totaal opgeslokt door de moeite die ik moest doen om de herinneringen te onderdrukken, herinneringen die ik al mijn hele leven diep had weggestopt en die nu als drijfhout op het water dobberden.
Ik zette de auto aan de overkant van de straat. Er stond een man buiten te roken, een jonger iemand dan Cannon. Ik stapte uit en liep met trillende benen naar hem toe.
‘Is Robert Cannon er ook?’ vroeg ik.
‘Is die van jou?’ vroeg hij, knikkend naar mijn auto. ‘Rij hem maar naar binnen.’
‘Nee, ik kom niet voor mijn auto. Ik wil hem spreken. Is hij binnen?’
‘Niet voor de auto? Hij eh... zit in het kantoortje,’ zei hij, met een blik achterom. ‘Ga maar naar binnen.’
Ik tuurde de spelonkachtige donkere ruimte in en mijn maag kromp samen. ‘Nee,’ zei ik, zo zelfverzekerd mogelijk. ‘Ik wil hier buiten met hem praten.’
Hij knikte en gooide zijn half opgerookte sigaret op straat. ‘Wat jij wilt,’ zei hij, en hij liep naar binnen.
Ik stak mijn hand in mijn zak en kwam tot de ontdekking dat ik mijn telefoon in mijn tas had laten zitten, en die stond nog op de passagiersstoel. Ik wilde al naar de auto lopen, en wist dat ik dan niet meer terug zou keren, dat als ik eenmaal veilig op de bestuurdersplaats zat, ik geen lef meer zou hebben, de motor zou starten en weg zou rijden.
‘Wat kan ik voor je doen?’ Ik bleef stokstijf staan. ‘Wat wil je, mop?’
Ik draaide me om en daar was hij, zelfs nog lelijker dan op de dag van de crematie. Zijn gezicht was pafferig, hij had hangwangen en een paarse neus vol blauwe aderen die als een delta op zijn wangen uitwaaierden. Zijn loopje was niet veranderd, hij helde als een schip iets naar één kant over. Hij keek me aandachtig aan. ‘Ken ik jou soms?’
‘Ben jij Robert Cannon?’ vroeg ik.
‘Ja,’ zei hij, ‘ik ben Robbie.’
Ik had heel even medelijden met hem. Dat hij nog steeds een verkleinwoord voor zijn naam gebruikte. Robbie is de naam van een kind, van een jongetje dat in de tuin rondrent en in bomen klimt. Maar die naam past niet bij een veel te zware nietsnut, een failliete ondernemer die een ongure garage in een achterbuurt runt. Hij zette een stap in mijn richting en ik rook hem – zweetlucht, drank – en mijn medelijden verdween op slag toen ik zijn lijf weer boven op me voelde terwijl het de adem uit me perste.
‘Wat wil je? Ik heb het druk, mop,’ zei hij.
Ik balde mijn vuisten. ‘Is ze hier?’ vroeg ik.
‘Over wie heb je het?’ Hij fronste zijn wenkbrauwen, sloeg zijn ogen ten hemel en zocht in de zak van zijn spijkerbroek naar sigaretten. ‘Kut, je bent toch geen vriendin van Shelley? Want ik heb haar vent al gezegd dat ik die snol al in geen weken heb gezien, dus als je daarvoor komt, kun je meteen weer oprotten, oké?’
‘Lena Abbott,’ zei ik zo zacht als een fluistering. ‘Is ze hier?’
Hij stak een sigaret aan. In zijn doffe bruine ogen fonkelde iets. ‘Naar wie ben je op zoek? Nel Abbotts dochter? En wie ben jij dan?’ Hij keek om zich heen. ‘En hoe kom je erbij dat Nels dochter hier zou zijn?’
Hij deed niet alsof. Daar was hij veel te dom voor, dat was wel duidelijk. Hij had geen idee waar Lena was. Hij had geen idee wie ze was. Ik draaide me om, voordat hij zich af ging vragen wat er aan de hand was en mijn aanwezigheid dat zou verraden.
‘Wacht even,’ zei hij. Hij legde zijn hand op mijn schouder en ik draaide me razendsnel om en gaf hem een zet.
‘Ho ho!’ zei hij, met zijn handen in de lucht en om zich heen kijkend alsof hij hulp zocht. ‘Wat is er aan de hand? Ben jij...’ Hij kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Ik heb jou al eens eerder gezien... Jij was bij de kerkdienst.’ Eindelijk daagde het hem. ‘Julia?’ Hij glimlachte breed. ‘Julia! Verdomme nog aan toe. Ik had je helemaal niet herkend...’ Hij nam me van top tot teen op. ‘Julia. Waarom ben je niet naar me toe gekomen?’
Hij bood me een kop thee aan. Ik barstte in lachen uit en kon maar niet ophouden, ik lachte tot de tranen over mijn wangen stroomden en hij stond daar maar, eerst giechelde hij wat mee, maar daarna stond hij suf en niet-begrijpend naar me te kijken.
‘Wat is er nou?’ vroeg hij geïrriteerd.
Ik veegde mijn ogen af. ‘Lena is weggelopen,’ zei ik. ‘Ik ben haar overal aan het zoeken. Ik dacht dat ze misschien...’
‘Nou, híér is ze niet. Hoe kom je daar in hemelsnaam bij? Ik ken dat kind niet eens, de eerste keer dat ik haar zag was tijdens de kerkdienst. Daar schrok ik wel van, eerlijk gezegd. Ze lijkt sprekend op Nel.’ Hij trok een bezorgd gezicht. ‘Ik vind het heel erg wat er is gebeurd. Echt heel erg, Julia.’ Hij wilde me weer aanraken, maar ik deinsde achteruit. Hij deed nog een stap in mijn richting. ‘Ik kan gewoon niet geloven dat jij het bent. Je ziet er zo anders uit!’ Er verscheen een smerige glimlach om zijn lippen. ‘Maar hoe heb ik jou kunnen vergeten...’ zei hij zacht. ‘Ik heb je vliesje geprikt, hè, meid?’ Hij lachte. ‘Heel lang geleden.’
Je vliesje geprikt! Plop! Een vrolijk geluid dat je associeert met ballonnen en verjaardagsfeestjes. Mijlenver verwijderd van zijn slijmerige tong in mijn mond en zijn vieze vingers die me opensperden. Ik moest er bijna van kokhalzen.
‘Nee, Robbie,’ zei ik, en het verbaasde me hoe helder mijn stem klonk, hoe luid, hoe rustig. ‘Je hebt mijn vliesje niet geprikt, je hebt me verkracht.’
De glimlach verdween van zijn verlopen gezicht. Hij wierp een blik achterom voordat hij nog dichter bij me kwam staan. Ik was duizelig en kortademig van de adrenaline. Ik balde opnieuw mijn vuisten en hield voet bij stuk. ‘Wat zeg je daar?’ beet hij me toe. ‘Wat heb ik gedaan? Ik heb je goddomme niet... verkrácht.’
Het woord ‘verkracht’ kwam er fluisterend uit, alsof hij bang was dat iemand het zou horen.
‘Ik was dertien,’ zei ik. ‘Ik zei dat je ermee op moest houden. Ik was verdomme als een gek aan het janken, ik...’ Ik onderbrak mezelf, want ik schoot vol, kon geen woord meer uitbrengen, en ik wilde niet in huilen uitbarsten waar die smeerlap bij was.
‘Je huilde omdat het de eerste keer was,’ zei hij zacht, slijmerig ‘omdat het een beetje zeer deed. Je hebt helemaal niet gezegd dat je het niet wilde. Dat heb je nooit gezegd.’ En harder, overtuigder: ‘Vuil kreng, je hebt nooit gezegd dat je niet wilde!’ Hij lachte. ‘Ik had het voor het grijpen, weet je nog? Bijna alle meiden in Beckford geilden op me. Ik had je zus aan de haak geslagen, het lekkerste stuk van de buurt. Denk je nou echt dat ik een vet varken als jij zo nodig moest verkrachten?’
Hij geloofde het nog ook. Ik kon zien dat hij geloofde wat hij zei, en ik was meteen verslagen. Al die tijd had hij zich geen moment schuldig gevoeld. Hij had geen seconde spijt gehad, want hij had het nooit als een verkrachting beschouwd. Na al die tijd geloofde hij nog steeds dat hij dat dikke meisje een gunst had bewezen.
Ik liep weg. Hij kwam me achterna en mopperde: ‘Je bent altijd al een maf wijf geweest. Altijd al. Niet te geloven dat je dit soort onzin uitkraamt, dat je goddomme durft te zeggen...’
Een meter of wat voor de auto bleef ik plotseling staan. Vond je het eigenlijk niet gewoon lekker? Er viel iets op zijn plaats. Als Robbie niet vond dat hij me had verkracht, dan had jij het ook niet geloofd. Wat bedoelde je dan, Nel? Wat vroeg je me eigenlijk? Wat moest ik lekker hebben gevonden?
Ik draaide me om. Robbie stond achter me, zijn armen langs zijn lijf als lappen vlees, zijn mond open. ‘Wist zij het?’ vroeg ik.
‘Wat?’
‘Wist Nel het?’ schreeuwde ik.
Zijn mond vertrok. ‘Wat moest Nel weten? Dat ik je heb geneukt? Dat meen je toch zeker niet? Wat denk je dat ze zou hebben gedaan als ik haar had verteld dat ik haar zusje had genaaid nadat ik haar had genaaid?’ Hij lachte. ‘Ik heb haar wel dat eerste deel verteld, dat je me probeerde te versieren, dat je dronken was en zielig en me bleef aanraken en me met je verdrietige dikke kop aankeek en me erom smeekte: hè, toe? Je was net een puppy, altijd in de buurt, je was ons altijd aan het bespieden, zelfs als we in bed lagen keek jij toe, ja toch? Of dacht je soms dat we het niet doorhadden?’ Hij lachte smalend. ‘Dus wel. We maakten er grapjes over, dat je een viezerik was, een zielige kleine dikzak, die nog nooit had gevrijd, nooit had gekust, die het leuk vond om toe te kijken als haar sexy zusje lag te rampetampen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Verkracht? Hou toch op. Je wilde seks, net als Nel, dat liet je maar al te duidelijk merken.’
Ik zag mezelf weer zitten, onder de bomen voor de slaapkamer, toekijkend. Hij had gelijk, ik had wel degelijk gegluurd, maar niet omdat ik het geil vond, niet omdat ik jaloers was, eerder omdat het me op een griezelige manier intrigeerde. Ik keek toe zoals een kind dat doet, want ik was ook nog een kind. Ik was een klein meisje dat niet wilde zien wat haar zus werd aangedaan (want zo zag het er altijd uit, alsof jou iets werd aangedaan), maar toch niet weg kon kijken.
‘Ik heb haar verteld dat je me probeerde te versieren en dat je huilend wegrende toen ik niets van je moest weten, en toen ging ze jou achterna.’
Er dwarrelden allemaal beelden door mijn hoofd: de dingen die je tegen me zei, je laaiende woede, je sterke handen die me onder water duwden en me toen bij de haren grepen en me naar de oever sleurden.
‘Trut dat je d’r bent, stomme dikke trut, wat heb je gedaan? Waar ben je mee bezig?’
Of zei je nou: ‘Stomme trut, waar was je nou mee bezig?’
En toen zei je: ‘Ik weet dat hij je pijn heeft gedaan, maar wat had je dan verwacht?’
Ik wist de auto te bereiken, zocht met trillende handen naar mijn sleutels. Robbie stond nog steeds achter me. ‘Ja, ga er maar gauw vandoor, gore leugenaarster. Je dacht toch niet echt dat dat meisje hier was, hè? Dat was alleen maar een smoesje, toch? Je wilde mij zien. Wil je weer een keer?’ Hij liep lachend weg en riep me nog een belediging na vanaf de overkant van de straat. ‘Dat kun je wel vergeten, mop, deze keer niet. Je mag dan afgevallen zijn, maar je hebt nog steeds een lelijke rotkop.’
Ik startte de auto, wilde wegrijden, maar de motor sloeg af. Vloekend startte ik hem opnieuw en ik scheurde weg, het gaspedaal diep ingedrukt, om zo veel mogelijk afstand te creëren tussen hem en mij en wat er zojuist was gebeurd. Ik moest me natuurlijk zorgen maken over Lena, maar ik kon daar even niet aan denken, want het enige wat er door mijn hoofd schoot was: je wist het niet.
Je wist niet dat hij me had verkracht.
Toen je zei: ‘Het spijt me dat hij je pijn heeft gedaan’, bedoelde je dat je het sneu voor me vond dat ik was afgewezen. Toen je uitbracht: ‘Maar wat had je dan verwacht?’, bedoelde je dat het logisch was dat hij me had afgewezen, omdat ik nog maar een kind was. En toen je me vroeg: ‘Vond je het eigenlijk niet gewoon lekker?’, had je het niet over de seks gehad maar over het water.
De schellen vielen me van de ogen. Ik was al die tijd blind geweest en had oogkleppen opgehad. Je wist het niet.
Ik zette de auto aan de kant van de weg en snikte het uit, mijn hele lijf schokte in de afschuwelijke, vreselijke wetenschap dat je het niet had geweten. Al die jaren, Nel. Al die jaren had ik je verweten ongelooflijk wreed te zijn, en waar had je dat aan te danken? Wat had je gedaan, dat ik je dat verweet? Al die jaren wilde ik niet luisteren, ik luisterde gewoon niet naar je. En nu leek het zo onwaarschijnlijk dat ik het nooit had ingezien, nooit had begrepen, dat je, toen je me vroeg: ‘Vond je het eigenlijk niet gewoon lekker?’, het over de rivier had gehad, over die avond bij de rivier. Je wilde weten hoe het was om jezelf over te geven aan het water.
Ik hield op met huilen. In mijn hoofd mompelde je: Je hebt hier geen tijd voor, Julia, en ik glimlachte. ‘Dat weet ik,’ zei ik hardop. ‘Dat weet ik.’ Het kon me niet meer schelen wat Robbie dacht, het kon me niet meer schelen dat hij zichzelf al die tijd had wijsgemaakt dat hij niets verkeerd had gedaan; want dat doen dat soort mannen nu eenmaal. En wat maakte het trouwens ook uit wat hij dacht? Hij betekende niets voor mij. Het ging erom wat jij wel en niet wist, en dat ik je je hele leven heb gestraft voor iets wat je niet had gedaan. En nu kon ik je niet meer laten weten dat het me speet.
Eenmaal terug in Beckford parkeerde ik de auto op de brug en liep de bemoste treden af naar het pad langs de rivier. Het was vroeg in de middag, het werd al wat kouder en er stond een licht briesje. Geen ideaal weer om te gaan zwemmen, maar ik had er al zo lang mee gewacht, en ik wilde het daar doen, samen met jou. Alleen op die manier kon ik nog dicht bij je zijn; dat was het enige wat ik nog kon doen.
Ik trok mijn schoenen uit en stond in mijn spijkerbroek en T-shirt op de wal. Ik liep stapje voor stapje naar voren. Ik deed mijn ogen dicht en moest naar adem happen toen mijn voeten wegzonken in de koude modder, maar ik ging door. Ik liep door, en toen het water zich boven mijn hoofd sloot, realiseerde ik me tot mijn schrik dat het goed voelde. Echt goed.