Nickie
Nickie
Jeannie zei dat het zo langzamerhand weleens tijd werd dat iemand er iets aan ging doen.
‘Dat kun jij makkelijk zeggen,’ reageerde Nickie. ‘En waarom ben je ineens van gedachten veranderd? Eerst moest ik mijn mond houden, dat was beter voor mij. Nu zeg je dat ik me nergens druk over hoef te maken.’ Jeannie zweeg. ‘Ik heb het wel geprobeerd. Dat weet je. Ik heb ze een zetje in de juiste richting gegeven. Ik heb een bericht achtergelaten bij het zusje, ja toch? Ik kan er ook niets aan doen als niemand naar me luistert. O, dus ik ben te subtiel? Te subtiel! Moet ik soms mijn mond voorbijpraten? Jij weet wat ervan komt als je je mond niet houdt!’ Ze waren al de hele nacht aan het bekvechten. ‘Het is niet mijn schuld! Je kunt niet beweren dat het mijn schuld was. Het was niet de bedoeling dat Nel Abbott in de knoei zou komen te zitten. Ik heb haar verteld wat ik wist, meer niet. Dat had je me ook gezegd. Ik doe het ook nooit goed. Echt nooit. Ik snap niet waarom ik nog moeite doe.’
Jeannie werkte op haar zenuwen. Ze blééf maar doorgaan. En het ergste was, nou ja, niet het ergste, want het ergste was dat ze verdorie geen oog meer dichtdeed, maar het op een na ergste was dat ze waarschijnlijk nog gelijk had ook. Nickie had dat altijd wel geweten, vanaf die ochtend dat ze bij haar raam had gezeten en het had gevoeld. Weer een. Weer een zwemmer. Ze had het toen gedacht; ze had zelfs overwogen om het er met Sean Townsend over te hebben. Maar het was goed dat ze haar mond had gehouden: ze had zijn reactie gezien toen ze over zijn moeder was begonnen, die woedende blik, het vriendelijke masker dat afzakte. Hij was per slot van rekening een zoon van zijn vader.
‘Wie dan, meisje? Met wie moet ik dan praten? Niet met die politievrouw. Waag het niet om dat voor te stellen. Ze zijn allemaal hetzelfde! Die gaat rechtstreeks naar haar baas, hoor.’ Nee, de politievrouw dus niet, maar wie dan? Met Nels zus? Die zus wekte op geen enkele manier Nickies vertrouwen. Dat meisje, vond ze, was anders. Ze is nog maar een kind, zei Jeannie, maar Nickie antwoordde: ‘Nou en? Ze heeft meer lef in zich dan menig dorpsbewoner hier.’
Ja, ze zou met het meisje gaan praten. Alleen wist ze nog niet wat ze precies zou zeggen.
Nickie had nog steeds de bladzijden die Nel had geschreven in haar bezit. Ze hadden er samen aan gewerkt. Ze zou die aan het meisje laten zien. Ze waren getypt, niet met de hand geschreven, maar Lena zou de stijl van haar moeder, haar woordgebruik, toch wel herkennen? Natuurlijk was het niet geschreven zoals Nickie voor ogen had gehad. Daarom hadden ze ook ruzie gekregen. Inhoudelijke meningsverschillen. Nel was diep verontwaardigd geweest en had gezegd dat als Nickie niet de waarheid wilde vertellen, ze haar tijd aan het verdoen was. Maar wat wist zij nou van de waarheid af? Ze waren allemaal verhaaltjes aan het vertellen.
Ben je er nou nog steeds? vroeg Jeannie. Ik dacht dat je met dat meisje zou gaan praten? Nickie antwoordde: ‘Jaja, rustig maar. Ik ga ook. Ik ga straks. Als ik er klaar voor ben.’
Soms wilde ze dat Jeannie haar mond eens hield en soms wilde ze juist dolgraag dat ze bij haar was, in de kamer, op de stoel bij het raam, om samen naar buiten te kijken. Ze hadden samen oud moeten worden, elkaar in het echt dwars moeten zitten, en niet, zoals nu, al kibbelend via de ether.
Nickie wenste dat ze Jeannie niet telkens voor zich zag zoals ze was toen ze voor het laatst hier was geweest. Dat was een paar dagen voordat Jeannie Beckford voorgoed zou verlaten, ze was doodsbleek geweest door de schok en had getrild van angst. Ze kwam Nickie vertellen dat Patrick Townsend bij haar langs was geweest. Hij had gezegd dat als zij bleef kwekken, als ze vragen bleef stellen, als ze zijn reputatie ten gronde bleef richten, hij ervoor zou zorgen dat haar iets overkwam. ‘Dat zal ik niet zelf doen,’ had hij gezegd, ‘want ik wil je met nog geen vinger aanraken. Ik laat iemand anders het doen. En niet maar één vent. Ik zal er een paar regelen, en dan mag ieder van hen zijn gang met je gaan. Ik heb zo mijn connecties, dat weet je toch, Jean? Je weet toch ook dat er heel veel tussen zitten die dat maar al te graag willen doen?’
Jeannie had daar in de kamer gestaan en Nickie doen beloven, haar laten zweren, dat ze zich er niet mee zou bemoeien. ‘We kunnen er toch niets meer aan doen. Ik had het je niet moeten vertellen.’
‘Maar... De jongen, dan?’ had Nickie gezegd. ‘Hoe zit het met de jongen?’
Jeannie veegde de tranen uit haar ogen. ‘Dat weet ik, dat weet ik. Ik vind het vreselijk, maar hij zal gewoon bij hem moeten blijven. Je moet je gedeisd houden, niets zeggen. Want Patrick vormt een gevaar, Nicks, ook voor jou. Hij meent het serieus.’
Een paar dagen later ging Jeannie weg en ze kwam nooit meer terug.