Donderdag 13 augustus
Erin
Die klereburen in mijn klerehuurwoning in Newcastle hadden om vier uur ’s ochtends een knallende ruzie, dus stond ik maar op om te gaan hardlopen. Ik was al helemaal aangekleed en wilde net weggaan, toen ik opeens dacht: waarom zou ik hier hardlopen als het ook daar kan? Dus reed ik naar Beckford, zette de auto bij de kerk en rende het pad bij de rivier op.
Het was aanvankelijk zwaar werk. Als je de poel hebt gehad, moet je de heuvel op en er aan de andere kant weer af, maar daarna is het pad bijna vlak en blijkt het een heerlijke omgeving om te rennen. Het was koel, want de zon was nog niet op, rustig, pittoresk en geen fietsers te bekennen, heel wat anders dan mijn rondje langs het Regent’s Canal in Londen, waar je de hele tijd fietsers en toeristen moet ontwijken.
Een paar kilometer verderop wordt de vallei breder en is de glooiende groene heuvel bespikkeld met witte schapen. Ik rende over vlak terrein met grind, kaal op een paar stukken gras en de onvermijdelijke bremstruiken na. Ik rende hard, met gebogen hoofd, totdat ik een kilometer of wat verderop bij een huisje kwam met berkenbomen in de achtertuin, dat een eindje van de rivier af stond.
Ik ging langzamer rennen om weer op adem te komen en sloeg af om bij het huisje rond te gaan kijken. Het was een eenzame plek, zo te zien onbewoond, maar niet verlaten. De gordijnen waren een eindje dichtgetrokken en de ramen waren gelapt. Ik tuurde naar binnen en zag een kleine zitkamer met twee groene fauteuils en een tafeltje. Ik wilde naar binnen, maar de deur zat op slot, dus ging ik in de schaduw op het stoepje voor de deur zitten om wat water te drinken. Ik strekte mijn benen en bewoog mijn enkels, en wachtte totdat mijn ademhaling en mijn hartslag weer rustig werden. Mijn oog viel op iets wat onder op de deur stond geschreven: gekke annie was hier, en er stond een schedel naast getekend.
In de bomen achter me zaten een paar kraaien herrie te maken en af en toe hoorde ik een schaap blaten, maar verder was het rustig in de vallei, vredig. Ik zie mezelf als een volbloed stadskind, maar deze plek – hoe vreemd ook – doet me wel iets.
Inspecteur Townsend had voor negen uur een vergadering belegd. Er waren niet veel mensen bij aanwezig; een paar agenten in uniform die buurtonderzoek hadden verricht, Callie, de jonge hoofdagente, Baardmans van de technische recherche en ik. Townsend was bij de autopsie aanwezig geweest en gaf de details door, die niet afweken van wat we hadden verwacht. Nels dood was te wijten aan de verwondingen die ze door de val had opgelopen. Er had geen water in haar longen gezeten, dus ze was niet verdronken; ze was overleden door de klap op het water. Er was geen letsel bij dat niet door de val kon worden verklaard, geen schrammen of kneuzingen die deden vermoeden dat er iemand bij haar dood betrokken was geweest. Ze had ook een redelijk hoog alcoholpercentage in haar bloed, wat overeenkwam met drie of vier glazen.
Callie bracht ons op de hoogte van wat het buurtonderzoek had opgeleverd, niets dus. We wisten dat Nel op zondagavond even naar de kroeg was geweest, en dat ze daar om zeven uur weer weg was gegaan. We wisten dat ze tot in elk geval halfelf in Mill House was geweest, want toen was Lena naar bed gegaan. Daarna had niemand haar meer gezien. En ze was de laatste tijd ook niet op feestjes gesignaleerd, hoewel het duidelijk was dat ze niet erg populair was. De buurtbewoners mochten haar houding niet, ze vonden dat ze als buitenstaander het recht niet had om hun verhaal te vertellen. Wat dacht ze wel?
Baardmans had Nels e-mails bekeken, ze had namelijk een speciaal e-mailadres aangemaakt voor haar project en mensen uitgenodigd om hun verhaal op te sturen. Over het algemeen had ze een hoop scheldmails gekregen. ‘Al moet ik wel zeggen dat het niet veel erger is dan wat vrouwen normaal gesproken op het internet over zich heen krijgen,’ zei hij, en hij haalde verontschuldigend zijn schouders op, alsof hij als enige verantwoordelijk was voor iedere vrouwonvriendelijke stommeling in de virtuele ruimte. ‘We gaan het natuurlijk wel uitzoeken, maar...’
De rest van Baardmans’ verklaring was eigenlijk best interessant. Hij toonde aan dat Jules Abbott bijvoorbeeld had gelogen: Nels mobiel was weliswaar nog steeds zoek, maar haar telefoonrekening liet zien dat ze, hoewel ze niet vaak gebruikmaakte van haar mobiel, in de afgelopen drie maanden wel elf keer haar zus had gebeld. De meeste telefoontjes duurden nog geen minuut, een paar twee of drie minuten; geen enkel belletje duurde lang, maar ze had ook niet meteen opgehangen.
Hij had ook het tijdstip van overlijden kunnen vaststellen. De videocamera die op de rotsen had gestaan – die niet beschadigd was – had iets opgepikt. Het was geen duidelijk filmpje, enkel een vage beweging in het donker en wat opspattend water. Nel was volgens de videocamera om één minuut over halfdrie ’s nachts in het water beland.
Maar hij had het beste voor het laatst bewaard. ‘Er zat een vingerafdruk op haar andere toestel, het beschadigde apparaat,’ zei hij. ‘Hij staat niet in ons bestand, maar we kunnen de bewoners vragen om hun vingerafdrukken te laten nemen, zodat ze kunnen worden uitgesloten.’
Townsend knikte bedachtzaam.
‘De videocamera is al een keer eerder vernield,’ ging Baardmans met een schouderophalen door, ‘dus het zal misschien geen hard bewijs zijn, maar...’
‘Maar toch. Eens kijken wat we kunnen ontdekken. Ik laat het aan jou over,’ zei Townsend, die mij aankeek. ‘Ik ga met Julia Abbott over die telefoontjes praten.’ Hij stond op, sloeg zijn armen over elkaar en liet zijn hoofd zakken. ‘Ik moet jullie wel vertellen,’ zei hij zacht, bijna verontschuldigend, ‘dat ik vanochtend de baas aan de lijn had.’ Hij zuchtte diep en de rest van ons wisselde een blik met elkaar. We wisten al waar dit naartoe ging. ‘Gezien de resultaten van de autopsie en het gebrek aan lichamelijk bewijs dat er een worsteling op het klif is geweest, wordt er druk op ons uitgeoefend niet te veel tijd in een “zelfmoord” of “ongeluk” te steken. Dus. Ik weet dat er nog heel wat moet gebeuren, maar we moeten snel en efficiënt te werk gaan. We krijgen hier niet erg veel tijd voor.’
Het verbaasde me niet. Ik dacht terug aan het gesprek dat ik met de inspecteur had gehad op de dag dat ik de opdracht kreeg: naar alle waarschijnlijkheid zelf gesprongen. De conclusie werd wel snel getrokken, maar gezien de geschiedenis van de plek zelf was dat ook niet zo vreemd.
En toch. Ik vond het maar niets. Ik vond het maar niets dat er binnen een paar maanden tijd twee vrouwen daar in het water waren gesprongen die elkaar nog kenden ook. Ze hadden de plek en bepaalde mensen gemeen. Zoals Lena: hartsvriendin van de een en dochter van de ander. Ze was de laatste die haar moeder nog in leven had gezien en de eerste om te zeggen dat alles – niet alleen de dood van haar moeder, maar ook het mysterie eromheen – precies was wat haar moeder had gewild. Dat was toch heel raar voor een kind om zoiets te suggereren.
Ik bracht het ter sprake toen ik met de inspecteur het politiebureau uit liep. Hij keek me vernietigend aan. ‘God mag weten wat dat meisje allemaal doormaakt,’ zei hij. ‘Ze zal haar best aan het doen zijn om het te snappen. Ze...’ Hij onderbrak zichzelf. Er kwam een vrouw op ons afgelopen, eerder schuifelend dan lopend eigenlijk, die in zichzelf mompelde. Ondanks de warmte droeg ze een zwarte jas, haar grijze haren hadden paarse plukjes en ze had zwarte nagellak op. Ze leek een goth op leeftijd.
‘Goedemorgen, Nickie,’ zei Townsend.
De vrouw keek van hem naar mij, haar ogen samengeknepen onder haar borstelige wenkbrauwen. ‘Hmm,’ mompelde ze, wat schijnbaar haar manier van gedag zeggen was. ‘Al wat opgeschoten?’
‘Waarmee, Nickie?’
‘Met het onderzoek naar wie het heeft gedaan!’ brabbelde ze. ‘Wie haar heeft geduwd.’
‘Wie haar heeft gedúwd?’ herhaalde ik. ‘Hebt u het over Danielle Abbott? Hebt u wellicht informatie die ons kan helpen, mevrouw... eh...’
Ze keek me donker aan en wendde zich weer tot Townsend. ‘Wie is dit nu weer?’ vroeg ze, terwijl ze met haar duim naar mij wees.
‘Dit is brigadier Morgan,’ zei hij zonder een spier te vertrekken. ‘Wil je ons soms iets vertellen, Nickie? Over wat er gisteren is gebeurd?’
Ze snoof hardop. ‘Ik heb niets gezien,’ bromde ze, ‘en ook al had ik wel wat gezien, dan zouden jullie toch niet naar me luisteren, waar of niet?’
Ze schuifelde langs ons heen en vervolgde al mompelend haar weg over de zonverlichte straat.
‘Waar ging dat over?’ vroeg ik de inspecteur. ‘Moeten we haar verhoren?’
‘Je moet Nickie Sage niet al te serieus nemen,’ zei Townsend, hoofdschuddend. ‘Ze is niet erg betrouwbaar.’
‘O nee?’
‘Ze beweert dat ze “helderziend” is, dat ze met de doden in contact staat. We hebben al eerder problemen met haar gehad, oplichting en zo. Ze beweert tevens dat ze afstamt van een vrouw die hier door heksenjagers is omgebracht,’ voegde hij er droog aan toe. ‘Ze is zo gek als een deur.’