Helen
Helen
Helen zat aan de keukentafel, ze huilde geluidloos, met schokkende schouders, en haar handen lagen ineengeklemd op haar schoot. Sean schatte de situatie volkomen verkeerd in.
‘Je hoeft niet te gaan,’ zei hij, en hij legde voorzichtig zijn hand op haar schouder. ‘Het hoeft echt niet.’
‘Ze moet wel,’ zei Patrick. ‘Helen moet ernaartoe en jij ook, wij allemaal. We maken deel uit van deze gemeenschap.’
Helen knikte en veegde de tranen met de muis van haar hand weg. ‘Natuurlijk ga ik er wel naartoe,’ zei ze en ze schraapte haar keel. ‘Natuurlijk.’
Ze was niet van streek vanwege de kerkdienst. Ze was van streek omdat Patrick die ochtend de poes in de rivier had verdronken. Ze was drachtig, had hij gezegd, en het was niet de bedoeling dat hier een horde katten zou rondlopen. Ze zouden de boel verstoren. Hij had wel gelijk, maar daar had ze niets aan. Helen was de poes, ook al was ze wild, als een huisdier gaan beschouwen. Ze keek graag naar haar als ze ’s ochtends over het erf liep, bij de voordeur op zoek ging naar wat lekkers en lui de bijen wegmepte bij de rozemarijnstruik. Ze schoot weer helemaal vol.
Toen Sean naar boven was gegaan, zei ze: ‘Je had haar toch niet hoeven te verdrinken? Ik had met haar naar de dierenarts kunnen gaan, daar hadden ze haar in kunnen laten slapen.’
Patrick schudde zijn hoofd. ‘Nergens voor nodig,’ zei hij bars. ‘Zo is het veel beter. Het was heel snel over.’
Maar Helen had de diepe schrammen op zijn armen gezien, die getuigden van hoe heftig de kat zich had verzet. Mooi, dacht ze, ik hoop dat ze je veel pijn heeft gedaan. Daarna voelde ze zich schuldig, want hij had haar uiteraard niet verdronken omdat hij daar lol in had. ‘We moeten daar wel wat aan doen,’ zei ze, knikkend naar de wonden op zijn armen.
Hij schudde zijn hoofd. ‘Het stelt niets voor.’
‘Het stelt wel wat voor, het kan gaan ontsteken. En zo krijg je ook bloed op je overhemd.’
Ze liet hem plaatsnemen aan de keukentafel, maakte de krabben schoon en wreef jodium in de wonden, waarna ze de ergste met een pleister bedekte. Hij keek haar de hele tijd aan en ze vermoedde dat hij vast wel een beetje spijt had, want toen ze klaar was, gaf hij haar een kus op haar hand en zei hij: ‘Beste meid. Je bent een beste meid.’
Ze stond op, liep naar de gootsteen en bleef daar staan, met haar handen op het aanrecht en haar blik op de zonovergoten kiezels gericht. Ze beet op haar lip.
Patrick zuchtte en mompelde zacht: ‘Oké, lieverd, ik weet dat het je zwaar valt. Dat weet ik. Maar we moeten er als familie naartoe. We moeten achter Sean staan. Het gaat er niet om dat we om haar treuren. Het gaat erom dat we het nu achter ons kunnen laten.’
Helen wist niet of het kwam door wat hij zei of door zijn adem achter in haar nek, maar haar haren gingen rechtovereind staan. ‘Patrick,’ zei ze en ze keek hem aan. ‘Pá. Ik wil het even hebben over de auto, over...’
Sean kwam met twee treden tegelijk de trap af denderen.
‘Wat is er dan?’
‘Laat maar,’ zei ze en hij fronste zijn wenkbrauwen. Ze schudde haar hoofd. ‘Het maakt niet uit.’
Ze liep naar boven, waste haar gezicht en trok een donkergrijs broekpak aan dat ze normaal gesproken alleen bij vergaderingen van het schoolbestuur droeg. Ze kamde haar haar, maar vermeed haar spiegelbeeld. Ze wilde het zelfs niet tegenover zichzelf toegeven dat ze bang was, ze wilde dat waar ze bang voor was niet onder ogen komen. Ze had dingen aangetroffen in het handschoenenvakje van haar auto, dingen die ze niet uit kon leggen, en ze wist ook niet of ze daar wel uitleg over wilde hebben. Ze had alles eruit gehaald en verstopt – stom, kinderlijk – onder haar bed.
‘Ben je zover?’ riep Sean onder aan de trap. Ze ademde diep in, dwong zichzelf naar haar reflectie in de spiegel te kijken, naar haar bleke, schone gezicht, haar grijze ogen zo helder als glas. ‘Ja, ik ben zover,’ zei ze tegen zichzelf.
Helen zat achter in Seans auto, Patrick zat voorin naast zijn zoon. Het was stil in de wagen, maar ze kon merken dat haar man zenuwachtig was, omdat hij steeds over zijn pols wreef. Hij had het natuurlijk ook moeilijk. Dit gedoe – de doden in de rivier – bracht pijnlijke herinneringen naar boven voor zijn vader en voor hem.
Toen ze over de eerste brug reden, keek Helen naar het groenachtige water onder zich en moest haar best doen om niet aan haar te denken, onder water geduwd, vechtend voor haar leven. De poes. Ze dacht aan de poes.