Sean
Sean
De achterdeur had opengestaan, vermeldde de pd-unit. Niet alleen maar van het slot, maar echt open. Er viel me bij binnenkomst meteen een ijzerachtige geur op. Callie Buchan was er al, ze was in gesprek met de forensisch-technisch onderzoekers; ze vroeg me iets, maar ik luisterde niet echt, want ik hoorde vaag iets kermen, een dier of zo.
‘Ssst,’ zei ik. ‘Luister eens.’
‘Ze hebben het hele huis doorzocht, inspecteur,’ zei Callie. ‘Er is niemand aangetroffen.’
‘Heeft hij een hond?’ vroeg ik. Ze keek me wezenloos aan. ‘Is er een hond, een huisdier hier in huis? Heb je etensbakken of zo gezien?’
‘Nee, inspecteur, helemaal niets. Hoezo?’
Ik spitste mijn oren weer, maar het geluid was weg en ik ervoer een soort déjà vu: ik had dit eerder gezien, ik had dit eerder gedaan, geluisterd naar een jankende hond, door een met bloed besmeurde keuken naar buiten gelopen, de regen in.
Alleen regende het nu niet en er was geen hond.
Callie keek me aan. ‘Kijkt u daar eens, inspecteur.’ Ze wees naar iets op de keukenvloer, een schaar in een veeg bloed. ‘Dat was niet zomaar een klein prikje, denkt u ook niet? Het was ook geen slagaderlijke bloeding, maar het ziet er niet best uit.’
‘Ziekenhuizen?’
‘Heeft nog niets opgeleverd, ze zijn geen van beiden daar gesignaleerd.’ Haar telefoon ging over en ze liep naar buiten om op te nemen.
Ik bleef stokstijf in de keuken staan terwijl twee onderzoekers om me heen bezig waren. Ik zag een van hen met een pincet een lange, blonde haar van de punt van de tafel plukken. Ik werd opeens misselijk, mijn mond vulde zich met speeksel. Ik begreep er niets van. Ik had wel ergere plaatsen delict gezien – vele malen erger zelfs – zonder dat ik me daar iets van had aangetrokken. Ja toch? Ik had toch door veel ernstiger met bloed besmeurde keukens gelopen?
Ik raakte met mijn hand mijn pols aan en besefte toen dat Callie weer haar hoofd om de hoek van de deur had gestoken en iets tegen me zei: ‘Kan ik u even spreken, inspecteur?’ Ik liep met haar mee naar buiten en terwijl ik de plastic hoezen van mijn schoenen trok, bracht ze me op de hoogte van het laatste nieuws. ‘De verkeerspolitie heeft Hendersons auto opgepikt,’ zei ze. ‘Nou ja, niet echt opgepikt, maar ze hebben zijn rode Vauxhall twee keer op de camera gesignaleerd.’ Ze wierp een blik op haar notitieblokje. ‘Het is nogal verwarrend, want de eerste keer dat ze hem zagen, even na drie uur ’s nachts, reed hij op de A68 in noordelijke richting naar Edinburgh, maar een paar uur later, om kwart over vijf, reed hij op de A1 even voor Eyemouth naar het zuiden. Dus het kan zijn dat hij... iets heeft weggebracht.’ Zich ergens van heeft ontdaan, bedoelde ze. Van iets of iemand. ‘Of wil hij ons soms op een dwaalspoor brengen?’
‘Misschien is hij van gedachten veranderd over waar hij het beste naartoe kan vluchten,’ merkte ik op. ‘Of hij weet zich geen raad.’
Ze knikte. ‘Dat hij rondrent als een kip zonder kop.’
Ik vond het maar niets, ik wilde dat hij – en iedereen eigenlijk – er met zijn hoofd bij bleef. Ik wilde dat hij rustig was. ‘Konden ze zien of er iemand bij hem in de auto zat, in de passagiersstoel?’ vroeg ik.
Ze schudde haar hoofd, perste haar lippen op elkaar. ‘Nee. Maar uiteraard...’ Ze maakte de zin niet af. Maar uiteraard betekende dat niet dat er niemand bij was. Het betekende alleen dat die persoon niet rechtop zat.
Weer kreeg ik het eigenaardige gevoel dat ik dit eerder had meegemaakt, een geheugenflits die niet van mij leek te zijn. Hoe kon die niet van mij zijn? Hij kon wellicht bij een verhaal horen dat ik ooit van iemand had gehoord, al kon ik me niet herinneren van wie. Een vrouw, onderuitgezakt in een autostoel, een zieke vrouw, stuiptrekkend, kwijlend. Als verhaal stelde het niet veel voor, want ik kon me de rest ervan niet herinneren, maar ik wist wel dat zodra ik eraan dacht mijn maag zich omdraaide. Ik zette het van me af.
‘De meest logische plek zou Newcastle zijn,’ zei Callie. ‘Als hij op de vlucht is dan. Hij kan daar op alle mogelijke manieren het land uit: per vliegtuig, trein, veerboot. Het gekke is dat hij, sinds ze hem om vijf uur hebben gezien, nergens meer is opgedoken, dus óf hij heeft zijn bestemming bereikt, Óf hij is van de snelweg af. Misschien rijdt hij nu over de N-wegen, het kan zelfs zijn dat hij de kustweg...’
‘Was er geen vriendin?’ vroeg ik, haar gedachtegang onderbrekend. ‘Een vrouw in Edinburgh?’
‘Ah, de beroemde verloofde,’ zei Callie met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Daar heb ik al aan gedacht. Tracey McBride heet ze, en ze is vanochtend opgehaald. Ze wordt nu naar Beckford overgebracht voor een gesprek. Maar ik wil je wel alvast vertellen dat Tracey beweert dat ze Mark Henderson al een tijd niet heeft gezien. Een jaar bijna.’
‘Wat? En ze zijn net samen op vakantie geweest?’
‘Dat beweerde Henderson tegenover brigadier Morgan, maar volgens Tracey heeft ze niets meer van hem gehoord sinds hij een jaar geleden in de herfst hun relatie verbrak. Ze zegt dat hij haar volkomen onverwachts liet vallen omdat hij halsoverkop verliefd was geworden op een andere vrouw.’
Tracey kende die vrouw niet en wist evenmin wat ze deed. ‘En ik had er ook geen behoefte aan om dat te weten,’ zei ze kortaf. Het was een uur later en ze zat in het kantoortje achter in het politiebureau. Ze nam een slok thee. ‘Ik was... Ik was er eerlijk gezegd behoorlijk stuk van. Het ene moment ben ik een trouwjurk aan het uitzoeken en het volgende heb ik hem aan de lijn en vertelt hij me doodleuk dat hij er een punt achter wil zetten omdat hij zijn grote liefde heeft leren kennen.’ Ze glimlachte triest en haalde haar vingers door haar korte, donkere haar. ‘Ik heb hem daarna uit mijn leven gebannen. Ik heb zijn nummer verwijderd, hem uit mijn vriendenlijst op Facebook gewipt, noem maar op. Kunt u me alstublieft vertellen wat er met hem is gebeurd? Niemand wil me verdomme wijzer maken.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Sorry, maar we kunnen er momenteel nog niet veel over kwijt. Maar we denken niet dat hem iets is overkomen. We willen hem alleen graag opsporen om met hem te praten. Weet u misschien waar hij naartoe zou gaan? Als hij er even tussenuit zou willen? Naar zijn ouders wellicht, vrienden in de buurt...?’
Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Het heeft toch niets te maken met die dode vrouw? Ik las in de krant dat er een week of twee geleden nog een is overleden. Het was toch niet... Ik bedoel, dát was toch niet de vrouw met wie hij een relatie had?’
‘Nee, nee, dat heeft er niets mee te maken.’
‘O, oké.’ Ze leek opgelucht. ‘Ze was ook wel wat te oud voor hem geweest, nietwaar?’
‘Hoezo? Viel hij op jongere vrouwen?’
Tracey keek hem verward aan. ‘Nee, ik... Hoe bedoelt u jóngere vrouwen? Die vrouw was toch in de veertig? Mark is nog geen dertig, dus...’
‘Aha, oké.’
‘Kunt u me echt niet zeggen wat er aan de hand is?’ vroeg ze.
‘Is Mark ooit gewelddadig tegen u geweest, of heeft hij ooit een woedeaanval gehad?’
‘Lieve hemel, nee. Nooit.’ Ze zakte fronsend onderuit op de stoel. ‘Heeft iemand hem ergens van beschuldigd? Want zo is hij niet. Hij is absoluut egoïstisch, maar verder geen slecht persoon, niet op die manier in elk geval.’
Ik liep met haar mee naar buiten, waar een agent in een auto zat te wachten om haar naar huis te rijden, en ik vroeg me af op welke manieren Mark Henderson dan wel slecht was, vroeg me af of hij er zichzelf van had kunnen overtuigen dat hij geen schuld had omdat hij verliefd was.
‘U vroeg me waar hij naartoe zou kunnen gaan,’ zei Tracey toen we bij de auto waren aanbeland. ‘Zonder er meer vanaf te weten, is dat lastig, maar er is een plek die een mogelijkheid zou kunnen zijn. Ik heb, of nou ja, mijn vader heeft een huisje aan de kust. Mark en ik gingen daar vaak in het weekend naartoe. Het ligt behoorlijk afgelegen, er woont niemand in de naaste omgeving. Mark zei altijd dat het de perfecte plek was om je te verschuilen.’
‘Staat dat huisje leeg?’
‘We gebruiken het niet vaak. We lieten vroeger een sleutel onder een bloempot bij de achterdeur liggen, maar begin dit jaar kwamen we tot de ontdekking dat iemand het zonder onze toestemming gebruikte. Er stonden mokken op tafel en er zat vuilnis in de pedaalemmer, dus dat doen we nu niet meer.’
‘Wanneer is u dat voor het laatst opgevallen? De laatste keer dus dat iemand het huisje zonder uw toestemming heeft gebruikt?’
Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Jeetje, dat is wel even geleden. In april, denk ik? Ja, het was in april. Tijdens de paasvakantie.’
‘En waar staat het huisje precies?’
‘In Howick,’ zei ze. ‘Een piepklein dorpje waar praktisch niets te doen is. Aan de kust, voorbij Craster.’