Augustus 1993
Jules
Mama had een nieuw badpak voor me gekocht, een ouderwetse van blauw-wit katoen, met ‘ondersteuning’. Het moest op een badpak uit de jaren vijftig lijken, iets wat Marilyn Monroe had kunnen dragen. Ik was dik en bleek en leek in de verste verte niet op Norma Jeane, maar ik trok het toch aan, want ze had een hoop moeite gedaan om iets voor me te vinden. Zoveel badkleding was er nu eenmaal niet voor iemand als ik.
Ik trok een korte blauwe broek aan en een wit T-shirt in een grote maat. Toen Nel tussen de middag thuiskwam om te eten, in haar afgeknipte spijkerbroek en halterbikini, wierp ze één blik op mij en vroeg: ‘Ga je vanmiddag naar de rivier?’ op een toontje dat duidelijk maakte dat ze daar niet blij mee was, maar toen ving ze onze moeders blik en zei ze: ‘Ik ga niet op haar passen, oké? Ik ben daar met mijn vriendengroep.’
Mijn moeder zei: ‘Wees eens aardig tegen haar, Nel.’
De kanker was toen in remissie, mijn moeder zo mager dat een straffe wind haar omver kon blazen, haar getinte huid gelig, als oud papier, en Nel en ik hadden van onze vader strikte instructies gekregen om met elkaar op te schieten.
We moesten daarom samen dingen doen en dus ging ik ook naar de rivier. Iedereen ging naar de rivier. Veel anders was er eerlijk gezegd ook niet te doen. Beckford was geen toeristenplaats, er was geen kermis, geen speelhal, zelfs geen midgetgolfbaan. We hadden de rivier, en daar bleef het bij.
Na een paar weken zomervakantie had iedereen uitgevogeld waar ze bij hoorden en bij wie ze hoorden, en toen de buitenstaanders en dorpsbewoners eenmaal met elkaar omgingen en vriendschappen en vijandschappen vastlagen, hingen de jongeren in groepjes rond bij de rivier. De kleinere kinderen zwommen over het algemeen ten zuiden van Mill House, waar het water langzaam stroomde en ze vissen konden vangen. Het tuig hing rond bij het huisje van de Wards, waar ze drugs gebruikten en seks hadden, met ouijaborden speelden en boze geesten probeerden op te roepen. (Nel had me een keer verteld dat je, als je goed keek, de bloedsporen van Robert Ward op de muren kon ontdekken.) Maar de meeste kinderen gingen naar de Verdrinkingspoel. De jongens sprongen van de rotsen af en de meisjes lagen te zonnen, er werd muziek gedraaid en de barbecues waren aangestoken. Er had altijd wel iemand bier bij zich.
Ik was liever thuisgebleven, binnen, uit de zon. Ik had liever op bed liggen lezen of met mijn moeder een spelletje kaart gespeeld, maar ik wilde niet dat ze zich zorgen om me maakte, ze had wel belangrijker dingen aan haar hoofd. Ik wilde haar laten zien dat ik best wel met mensen om kon gaan, dat ik vriendschappen kon sluiten. Ik kon er echt wel bij horen.
Nel wilde niet dat ik meeging. Van haar mocht ik altijd wel binnenblijven, dan zouden haar vriendinnen mij – de vetklep – niet zien, de dikke, lelijke en stomme Julia voor wie ze zich schaamde. Ze wilde niet bij me in de buurt zijn, liep altijd een paar passen voor me uit of achter me aan; het was maar al te duidelijk dat ze mij wilde ontwijken. Toen we ooit met zijn tweetjes de dorpswinkel uit liepen, hoorde ik een jongen zeggen: ‘Ze is vast geadopteerd. Dat dikke varken kan nooit Nel Abbotts echte zusje zijn.’ Ze moesten lachen en ik keek haar aan voor steun, maar ik zag dat ze zich dood geneerde.
Ik liep die dag in mijn eentje naar de rivier. Ik had een tas bij me met een handdoek en een boek, een blikje cola light en twee Snickers, voor het geval dat ik trek zou krijgen tussen de lunch en het avondeten in. Ik had buikpijn en last van mijn rug. Ik wilde weer naar huis, naar mijn eigen kleine, koele, donkere kamer, waar ik alleen kon zijn. Zonder dat iemand me zag.
Nels vriendenclubje kwam even na mij aan en nam het strandje – een halvemaanvormige, zanderige oever bij de poel – helemaal in beslag. Het was de beste plek om te zitten, licht glooiend, zodat je je voeten in het water kon laten bungelen. Er waren drie meisjes, twee uit het stadje en een meisje dat Jenny heette en uit Edinburgh afkomstig was. Ze had een prachtige lichte huid en donker haar dat in een botte bob was geknipt. Hoewel ze Schots was, had ze geen accent, en de jongens wilden maar wat graag met haar vrijen, want het gerucht ging dat ze nog maagd was.
Alleen Robbie niet, want die had alleen maar oog voor Nel. Ze hadden elkaar twee jaar eerder leren kennen, hij was toen zeventien en zij vijftien, en ze hadden ’s zomers altijd verkering, hoewel ze de rest van het jaar met andere mensen uit mochten gaan, omdat je niet van hem kon verwachten dat hij trouw was als zij er niet was. Robbie was één meter zesentachtig, knap en populair, hij speelde rugby en kwam uit een rijk gezin.
Als Nel bij Robbie was geweest, kwam ze soms thuis met blauwe plekken op haar polsen of armen. Toen ik haar een keer vroeg hoe ze eraan kwam, moest ze lachen en vroeg ze: wat denk je zelf? Ik kreeg altijd een naar gevoel in mijn maag van Robbie, en als hij in de buurt was, hield ik hem voortdurend in de gaten. Ik deed mijn best dat niet te doen, maar het gebeurde gewoon. Het viel hem deze keer op en hij staarde terug. Hij maakte er grapjes over met Nel en af en toe keek hij me aan, maakte zijn lippen nat en lachte.
De jongens waren er ook, maar ze waren aan de andere kant, waar ze zwommen, op de wal klauterden, elkaar van de rotsen af duwden, lachten en vloekten en elkaar uitscholden voor mietje. Zo leek het altijd te gaan: de meisjes zaten te wachten en de jongens ravotten wat totdat ze zich gingen vervelen en dan liepen ze naar de meisjes toe en probeerden ze van alles, wat de meisjes soms niet toelieten en soms wel. Alle meisjes, behalve Nel dan, want zij durfde wel het water in en vond het niet erg dat haar haar nat werd, zij was dol op hun wilde spelletjes en wist zich te handhaven, niet alleen als een van de jongens, maar ook als hun natte droom.
Ik ging uiteraard niet naar Nels vriendenclubje toe. Ik legde mijn handdoek onder de bomen en ging zitten. Een eindje verderop zat een groepje meisjes van mijn leeftijd, en een van hen kende ik omdat ze hier al een paar keer eerder in de zomer was geweest. Ze glimlachte naar mij en ik glimlachte terug. Ik zwaaide naar haar, maar zij keek weg.
Ik had het warm. Ik wilde toen wel graag het water in. Ik kon me precies voorstellen hoe het zou aanvoelen: glad en schoon, ik kon de warme modder al tussen mijn tenen voelen, de oranje zon al door mijn oogleden zien schijnen als ik op mijn rug dreef. Ik trok mijn T-shirt uit, maar dat bracht me niet veel verkoeling. Ik zag dat Jenny naar me keek. Ze trok haar neus op en sloeg toen haar blik neer omdat ze wist dat ik de walging op haar gezicht had opgemerkt.
Ik wendde me van hen af, ging op mijn rechterzij liggen en pakte mijn boek. Ik was De verborgen geschiedenis aan het lezen. Had ik maar zo’n vriendengroep, zo nauw met elkaar verbonden, zo besloten, zo geniaal. Ik wilde zo graag naar iemand kunnen opkijken, iemand die me zou beschermen, iemand die bijzonder was vanwege haar brein en niet vanwege haar lange benen. Zulke mensen waren er vast wel in de buurt of op mijn school in Londen, maar die zouden niets met mij te maken willen hebben. Ik was niet dom, maar ik was bepaald geen stralend middelpunt.
Nel wel.
Ze kwam ’s middags naar de rivier. Ik hoorde haar wat roepen en de jongens riepen terug vanaf het klif waar ze zaten te roken, met hun benen bungelend over de rand. Ik keek achterom en zag hoe ze zich uitkleedde en langzaam het water in liep, het water over zich heen spetterde en genoot van alle aandacht.
De jongens kwamen naar beneden. Ik ging op mijn buik liggen, mijn hoofd laag, mijn ogen recht op de bladzijde gericht, de woorden onscherp. Was ik maar niet gegaan, kon ik maar ongemerkt wegglippen, maar ik kon werkelijk niets onopvallend doen. Mijn vormeloze witte lijf was niet geschikt om stilletjes weg te glippen.
De jongens hadden een voetbal bij zich en schopten wat over en weer. Ik hoorde ze naar elkaar roepen. De bal raakte te water en de meisjes gilden van de pret toen ze natgespetterd werden. Opeens kwam de bal loeihard op mijn bovenbeen terecht. Ze moesten allemaal lachen. Robbie stak zijn hand op en kwam naar me toe rennen om de bal te halen.
‘Sorry,’ zei hij met een brede grijns. ‘Sorry, Julia, het was niet de bedoeling je te raken.’ Hij pakte de bal op en ik zag hem kijken naar de rode, vlekkerige plek op mijn been, wit en gemarmerd als spekvet. Iemand riep iets over dat je me moeilijk kon missen, dat zelfs al kon je niet goed mikken je die kont eenvoudigweg niet kon missen.
Ik dook weer in mijn boek. De bal knalde tegen een boom een meter of wat bij me vandaan en iemand riep: ‘Sorry!’ Ik deed net of ze er niet waren. En weer smakte de bal tegen de boom, en daarna weer. Ik draaide me om en ze begonnen op mij te mikken. Ze gebruikten mij als doelwit. De meisjes lagen dubbel van het lachen, Nel gilde het uit van de pret.
Ik ging rechtop zitten en probeerde me eruit te bluffen. ‘Ja, oké. Leuk, hoor. Hou er nu maar weer mee op. Kappen nou!’ riep ik, maar iemand trapte al af. De bal vloog op me af. Ik tilde mijn arm op om mijn gezicht te beschermen en de bal sloeg keihard tegen me aan. De tranen schoten me in de ogen en ik krabbelde overeind. De andere meisjes, de jongere, keken ook. Een van hen had haar hand over haar mond geslagen.
‘Hou op!’ riep ze. ‘Ze is gewond. Ze bloedt.’
Ik keek naar beneden en zag bloed op mijn been. Het sijpelde langs de binnenkant van mijn dijen naar mijn knie. Ik wist meteen dat het niet door de bal kwam. De buikpijn, de pijn in mijn rug, ik had me de hele week al niet lekker gevoeld. En ik bloedde flink ook, niet alleen maar een drupje hier en daar; mijn korte broek was doorweekt. En alle ogen waren op mij gericht, iedereen gaapte me aan. De meisjes lachten niet meer, ze wierpen elkaar blikken toe, hun mond halfopen, tussen afgrijzen en lachen in. Ik ving Nels blik en ze keek weg, ik voelde haar gewoon in elkaar krimpen. Ze vond het vreselijk. Ze schaamde zich dood voor me. Ik trok zo snel mogelijk mijn T-shirt aan, sloeg mijn handdoek om mijn middel en hobbelde opgelaten het pad op. De jongens begonnen te lachen toen ik wegliep.
Die nacht ging ik het water in. Heel laat – heel erg laat – en ik had gedronken, voor het eerst in mijn leven. Er was nog meer gebeurd. Robbie was langsgekomen, hij had zijn excuses aangeboden voor hoe zijn vrienden en hij zich hadden gedragen. Hij zei dat het hem heel erg speet, legde zijn arm om me heen en zei dat ik me nergens voor hoefde te schamen. Maar ik ging evengoed naar de Verdrinkingspoel, en Nel sleurde me eruit. Ze sleepte me de oever op en trok me overeind. Ze sloeg me keihard in mijn gezicht. ‘Wat was je nou aan het doen, stomme dikke trut? Waar was je nou verdomme mee bezig?’