2015
Helen
Onderweg naar de supermarkt reed Helen Josh Whittaker voorbij op zijn fiets. Hij was doorweekt en er zat modder op zijn kleren; ze remde af en draaide het raampje naar beneden.
‘Gaat het wel?’ riep ze, en hij zwaaide en ontblootte zijn tanden, in wat zij aannam was bedoeld als een glimlach. Ze reed langzaam door, hield hem in de achteruitkijkspiegel in de gaten. Hij was aan het treuzelen, draaide het stuur dan weer die richting op en dan weer de andere, en ging af en toe op de pedalen staan om achterom te kijken.
Hij was altijd al een vreemde figuur geweest, en de nare gebeurtenissen van de afgelopen tijd hadden dat alleen maar verergerd. Patrick had hem na Katies dood een paar keer mee uit vissen genomen, om Louise en Alec te ontlasten, zodat ze even tijd voor elkaar hadden. Ze hadden urenlang bij de rivier gezeten, had Patrick verteld, en de jongen had bijna geen woord gezegd.
‘Ze zouden hier weg moeten gaan,’ had Patrick tegen haar gezegd. ‘Ze zouden moeten verhuizen.’
‘Dat heb jij ook niet gedaan,’ zei ze zacht, en hij knikte.
‘Dat lag anders,’ zei hij. ‘Ik moest wel blijven, ik had mijn werk.’
Nadat hij met pensioen was gegaan, was hij voor hen – voor haar en Sean – gebleven. Niet zozeer voor hen, maar om bij hen in de buurt te zijn, want hij had niemand anders meer, alleen hen nog, het huis, de rivier. Maar hij had niet lang meer. Niemand had het erover, want zo waren ze nu eenmaal, maar Patrick was ziek.
Helen hoorde hem ’s nachts voortdurend hoesten en ze zag hoeveel pijn het hem deed om te lopen. Het ergste was nog wel dat het niet alleen lichamelijk was. Hij was zijn hele leven bij de tijd geweest, maar hij was vergeetachtig geworden, was soms in de war. Dan leende hij haar auto en vergat waar hij hem had neergezet, of hij bracht hem terug en dan zat hij vol troep, zoals dat die dag ervoor ook was gebeurd. Had hij die rotzooi gevonden? Waren het snuisterijen die hij had meegenomen? Trofeeën? Ze had er niet naar gevraagd, ze wilde het niet weten. Ze vond het heel erg voor hem.
Ze vond het eerlijk gezegd ook heel erg voor zichzelf. Ze was namelijk al een tijdje warrig, afgeleid, onredelijk. Ze had soms het gevoel dat ze gek aan het worden was. Dat ze de regie kwijt was.
Zo was ze helemaal niet. Helen was praktisch ingesteld, verstandig, wilskrachtig. Ze dacht altijd zorgvuldig over alle mogelijkheden na en nam dan pas een beslissing. Haar schoonvader zei altijd dat alleen haar linkerhersenhelft functioneerde. Maar de laatste tijd was ze zichzelf niet meer. De gebeurtenissen in het afgelopen jaar hadden haar van haar stuk gebracht, van streek gemaakt. Nu had ze twijfels over dingen waar ze nooit eerder over had nagedacht: haar huwelijk, hun gezinsleven, zelfs hoe ze functioneerde op haar werk.
Het was met Sean begonnen. Ze had haar vermoedens gehad en die waren helaas bevestigd, door Patrick nota bene. Afgelopen herfst had ze ontdekt dat haar man – haar betrouwbare, standvastige, zeer fatsoenlijke echtgenoot – heel anders was dan ze dacht. De grond was onder haar voeten weggeslagen. Haar verstand, haar wilskracht raakte ze kwijt. Wat moest ze doen? Weggaan? Huis en haard verlaten? Moest ze hem voor een voldongen feit stellen? Huilen, hem ompraten? Moest ze hem straffen? En zo ja, hoe dan? Zijn lievelingsoverhemden kapot knippen, zijn hengels doormidden breken, zijn boeken op het erf verbranden?
Dat kwam haar allemaal voor als lastig uitvoerbaar, stom of ronduit belachelijk, dus vroeg ze Patrick om raad. Hij haalde haar over om te blijven. Hij verzekerde haar ervan dat Sean had ingezien dat hij verkeerd bezig was geweest, dat hij erg veel spijt had van zijn ontrouw en dat hij er alles aan zou doen om het goed te maken. ‘In de tussentijd,’ had Patrick gezegd, ‘zou hij het helemaal begrijpen, en ik ook, als je in mijn logeerkamer ging slapen. Het kan geen kwaad om hem niet de hele tijd om je heen te hebben, en het lijkt me een goed idee als hij een beetje voelt hoe het zou zijn als je echt wegging.’ Inmiddels was er bijna een jaar verstreken en sliep ze nog steeds bijna elke nacht in haar schoonvaders logeerkamer.
Seans ‘misstap’, zoals het werd genoemd, was nog maar het begin. Nadat ze bij Patrick was ingetrokken, kreeg Helen last van enorme slapeloosheid, een slopend waken met onafgebroken gepieker. Iets wat ze gemeen had met haar schoonvader, ontdekte ze. Hij kon ook niet slapen, al heel wat jaren niet, zei hij. Dus waren ze allebei slapeloos. Ze bleven samen op, lazen een boek, puzzelden wat of zaten in stilte bij elkaar.
Af en toe, als Patrick een slok whisky ophad, ging hij praten. Over zijn werk als politieman, over hoe het dorp vroeger was. Soms vertelde hij dingen die ze liever niet hoorde. Verhalen over de rivier, oude geruchten, valse beweringen die al heel lang onder de grond lagen en nu werden opgegraven en weer tot leven werden gewekt, en door Nel Abbott werden doorverteld als zijnde de waarheid. Verhalen over hun familie, akelige dingen. Leugens, roddels die nergens op gebaseerd waren, toch? Patrick zei dat er geen aanklacht zou komen, dat ze haar niet voor de rechter hoefden te slepen. ‘Haar leugens worden nooit gepubliceerd, laat dat maar aan mij over,’ had hij gezegd.
Maar dat maakte ook niet uit. Het punt was, zei Patrick, dat de schade al was aangericht, aan Sean, aan de familie. ‘Denk je nou echt dat hij dat had gedaan als zij hem niet gek had gemaakt met al die verhalen, zodat hij ging twijfelen aan zichzelf, aan zijn verleden? Hij is veranderd, nietwaar? En dat komt door haar.’ Helen was bang dat Patrick gelijk had en dat niets ooit meer hetzelfde zou zijn, maar hij had haar op het hart gedrukt dat alles weer zoals vroeger zou worden. Dat hij daar persoonlijk voor zou zorgen. Hij had haar een kneepje in haar hand gegeven, haar bedankt dat ze naar hem had geluisterd, een kus op het voorhoofd gedrukt en gezegd: ‘Je bent een beste meid.’
Een tijdje ging het inderdaad een stuk beter. En daarna ging het weer bergafwaarts. Net toen Helen eindelijk weer meer dan een paar uur achter elkaar kon blijven slapen, net toen ze soms weer zoals vroeger naar haar man kon glimlachen, net toen ze het gevoel had dat ze met z’n drietjes weer bijna het oude, vertrouwde gezinsverband hadden bereikt, ging Katie Whittaker dood.
Katie Whittaker, een ster op school, ijverig en beleefd, een zorgeloos kind; het was verbijsterend, ongelooflijk. En het was Helens schuld. Zij had Katie in de steek gelaten. Zij allemaal: haar ouders, haar leraren, de hele gemeenschap. Het was niemand opgevallen dat de vrolijke Katie hulp nodig had gehad, dat ze helemaal niet vrolijk was. Omdat Helen zich druk maakte over haar eigen thuissituatie, niet goed kon nadenken door de slapeloze nachten en achtervolgd werd door twijfel aan zichzelf, had ze zich ontdaan van haar andere verantwoordelijkheden.
Tegen de tijd dat Helen bij de supermarkt aankwam, regende het niet meer. De zon scheen, de stoom sloeg van het asfalt af en droeg de geur van aarde mee. Helen zocht in haar handtas naar haar boodschappenlijstje; ze wilde voor het eten rosbief, groenten en peulvruchten kopen. Ze hadden olijfolie en koffie en vaatwastabletten nodig.
Ze stond bij de blikken en zocht naar de gepelde tomaten die zij het lekkerst vond, toen er een vrouw aan kwam lopen en ze tot haar schrik ontdekte dat het Louise was.
Louise kwam langzaam, uitdrukkingsloos, met een gigantisch, bijna leeg winkelwagentje op haar af. Helen wist zich geen raad en ging ervandoor, liet haar eigen wagentje staan en haastte zich naar het parkeerterrein, waar ze in haar auto bleef zitten totdat ze Louise zag wegrijden.
Ze had een hekel aan zichzelf en schaamde zich rot, want zo was ze helemaal niet. Een jaar geleden zou ze zich niet zo schandelijk hebben gedragen. Ze zou Louise hebben aangesproken, haar een klopje op haar hand hebben gegeven en hebben gevraagd hoe het met haar man en zoon ging. Ze zou zich eerzaam hebben gedragen.
Helen was zichzelf niet. Hoe kon ze anders de dingen verklaren waar ze de laatste tijd aan had gedacht, hoe ze zich gedroeg? De schuld die ze voelde, de twijfels, holden haar vanbinnen uit. Ze was erdoor veranderd, verwrongen. Ze was niet meer de vrouw die ze vroeger was. Ze merkte dat het bergafwaarts met haar ging, dat ze als een slang vervelde en niet blij was met wat eronder zat, dat ze het niet goed vond ruiken. Ze voelde zich er kwetsbaar door, ze werd er bang van.