Jules
Jules
Ik zat in de keuken op Lena te wachten; ik had haar gebeld, berichten ingesproken. Ik maakte me mateloos ongerust en in mijn hoofd verweet je mij dat ik niet achter haar aan was gegaan, zoals jij wel bij mij had gedaan. Jij en ik hebben verschillende versies van dat verhaal. Dat weet ik, omdat ik heb gelezen wat je had geschreven: Op mijn zeventiende redde ik mijn zusje van de verdrinkingsdood. Je kwam heldhaftig over, omdat je de rest van het verhaal wegliet. Je schreef niet over hoe ik daar belandde, over het voetbalspelletje, of over het bloed of over Robbie.
Of over de poel. Op mijn zeventiende redde ik mijn zusje van de verdrinkingsdood, zeg je, maar wat heb jij een selectief geheugen, Nel! Ik weet nog hoe ik tegenstribbelde, hoeveel pijn mijn longen deden toen ik geen lucht meer kreeg, de blinde paniek toen ik, zelfs in mijn domme, hopeloze, dronken toestand, maar al te goed besefte dat ik ging verdrinken. Jij hield me onder, Nel.
Maar niet lang. Je veranderde van gedachten. Je sloeg je arm om mijn nek en sleepte me naar de oever, maar ik heb altijd geweten dat je me daar eigenlijk had willen achterlaten.
Je zei dat ik er nooit over mocht praten, ik moest het je beloven ‘voor mama’, en dus had ik het uit mijn hoofd gezet. Ik nam aan dat we het er ooit, in de verre toekomst, als we ouder waren en jij veranderd was, als het je speet, over zouden hebben. We zouden erover praten, over wat ik deed en wat jij deed, over wat je zei en hoe we uiteindelijk een hekel aan elkaar hadden gekregen. Maar je hebt nooit gezegd dat je er spijt van had. En je hebt ook nooit uitgelegd waarom je mij, je eigen kleine zusje, zo behandelde. Je bent nooit veranderd, je ging alleen dood, en voor mij voelt het alsof mijn hart eruit is gerukt.
Ik wil je zo wanhopig graag weer zien.
Ik wachtte net zo lang op Lena totdat ik niet meer uit mijn ogen kon kijken van vermoeidheid, en toen ging ik naar bed. Het slapen ging me niet goed af sinds ik hier weer was, en dat was nu te merken. Ik viel wel meteen in slaap, maar had de ene droom na de andere, totdat ik beneden de voordeur hoorde dichtslaan en Lena naar boven hoorde komen. Ze ging haar kamer in en zette muziek op, zo hard dat ik een vrouw duidelijk kon horen zingen:
That blue-eyed girl
said ‘No more’,
and that blue-eyed girl
became blue-eyed whore.
Ik viel langzaam weer in slaap. Toen ik opnieuw wakker werd, stond de muziek nog steeds aan, hetzelfde liedje, maar dan nog harder. Ik wilde het niet horen, maar ik kon mezelf er niet toe zetten om op te staan. Ik vroeg me af of ik wel wakker was, want als ik wakker was, wat drukte er dan zo zwaar op mijn borst? Ik kreeg geen lucht meer, kon me niet bewegen, maar ik hoorde de vrouwenstem nog steeds zingen:
Little fish big fish, swimming in the water –
Come back here man, gimme my daughter.
Opeens nam de druk af en stond ik spinnijdig op. Ik stommelde de overloop op en schreeuwde tegen Lena dat ze de muziek zachter moest zetten. Ik pakte de kruk van haar slaapkamerdeur beet en trok de deur open. Er was niemand in de kamer. De lampen brandden, de ramen stonden open, er lagen peuken in de asbak, er stond een glas naast het bed. De muziek leek almaar luider te worden, mijn hoofd bonsde en mijn kaken deden pijn, en ik bleef gillen, ook al was er niemand in de kamer. Ik ontdekte de iPod-houder en rukte die uit het stopcontact, en toen kon ik eindelijk, eindelijk, alleen nog maar mijn eigen ademhaling horen en mijn eigen bloed dat in mijn oren suisde.
Ik liep terug naar mijn kamer en belde Lena opnieuw; toen er weer niet werd opgenomen, belde ik Sean Townsend, maar ik kreeg de voicemail. Ik ging naar beneden, waar de voordeur op slot was en de lichten aan waren. Ik ging van kamer naar kamer en knipte overal de lampen uit, struikelend alsof ik dronken of verdoofd was. Ik ging op de vensterbank liggen, waar ik vroeger samen met onze moeder boeken had gelezen, waar jouw vriendje me tweeëntwintig jaar geleden had verkracht, en viel weer in slaap.
Ik droomde dat het water steeg. Ik was boven, in de slaapkamer van mijn ouders. Ik lag op het bed met Robbie naast me. De regen kwam met bakken uit de hemel, de rivier steeg steeds meer en ik wist gewoon dat het huis onder water liep. Aanvankelijk heel langzaam, een stroompje water dat onder de deur door sijpelde, maar toen steeds sneller, de deuren en ramen konden geen weerstand meer bieden en het smerige water stroomde het huis binnen, golfde over de trap. Op de een of andere manier kon ik de zitkamer zien, waar een dikke laag donkergroene smurrie op de grond lag; de rivier nam bezit van het huis, het water bereikte de nek van de Half verdronken hond, maar dat was niet langer alleen maar een schilderij, het was een echte hond geworden. Zijn ogen waren wit en groot van paniek en hij vocht voor zijn leven. Ik wilde opstaan, naar beneden lopen om hem te redden, maar Robbie hield me tegen, hij trok aan mijn haar.
Door de angst werd ik met een schok wakker. Ik keek op mijn telefoon, het was na drie uur ’s nachts. Ik hoorde iets, er liep iemand door het huis. Lena was er weer. Godzijdank. Ze kwam de trap af, haar slippers klepperend op de stenen. Ze bleef in de deuropening staan, waar het licht achter haar haar silhouet belichtte.
Ze kwam naar me toe. Ze zei iets, maar ik kon het niet verstaan, en ik zag dat ze helemaal geen slippers aanhad, maar de hakken die ze naar de kerkdienst had gedragen, en dezelfde zwarte jurk, die druipnat was. Haar haar plakte tegen haar gezicht en haar huid was grijs, haar lippen blauw. Ze was dood.
Ik werd snakkend naar adem wakker. Mijn hart klopte in mijn keel, het vensterbankkussen onder me was doorweekt van het zweet. Ik kwam verward overeind, keek naar de schilderijen aan de muur die leken te bewegen, en ik dacht: ik slaap nog, ik word maar niet wakker, ik word maar niet wakker. Ik kneep zo hard mogelijk in mijn arm, zette mijn nagels erin, en zag de halve maantjes, voelde de pijn. Het was donker en stil in huis, op het gemurmel van de rivier na. Ik riep Lena’s naam.
Ik rende naar boven en over de overloop; Lena’s deur stond op een kier en het licht brandde. De kamer zag er hetzelfde uit als toen ik er uren geleden was geweest, het waterglas en het onopgemaakte bed en de asbak waren niet verstoord. Lena was niet thuis. Ze was niet thuis geweest. Ze was weg.