92
‘Ik heb haar ook gezien,’ zei Perry, terwijl hij hun de borstel aanreikte. ‘Op hetzelfde moment. Hier. Met mijn eigen ogen.’
‘Perry...’ Professor Polson deed een stap naar hem toe. ‘Wat bedoel je?’
‘Ik ben teruggegaan. Ik heb de auto achtergelaten en ben op handen en knieën door de achtertuin van de Werners gekropen, tot ik een raam ontdekte met een kier tussen de gordijnen. Daar heb ik mijn handen tegenaan gelegd...’
Eerst had hij bijna niets kunnen zien door die kier, maar de helft van alle andere ramen was volledig afgesloten met lamellen en zat potdicht. Dus had hij daar gestaan met zijn handen tegen de ruit gedrukt, nog lang nadat alle gevoel eruit verdwenen was, starend naar een punt tussen een porseleinkast en de gewichten van een koekoeksklok. Hij zag schaduwen komen en gaan, hoorde het geluid van gedempte stemmen en een paar keer een hoge lach, maar vooral toch serieus gemompel.
Zo nu en dan schoof mevrouw Werner voor de kier langs – Perry herkende de grijsblauwe jurk die ze had gedragen – en dan weer een andere vrouwengestalte. Mary? Constance? Een zachte, grijze sweater. Een soort geruite rok.
Hij zag een paar vrouwenarmen waarin Grouch zich genesteld had, en een paar keer kwam ook meneer Werner voorbij, in een geel hemd. Perry stond al op het punt om terug te gaan. Wat deed hij hier in godsnaam? De sneeuw was door zijn jasje heen gedrongen, tot op zijn huid, en bovendien was dit een plek waar hij in het volle licht zou staan als een van de buren besloot de buitenlamp aan te doen. Iedereen zou hem hier kunnen zien, en hij had geen enkele manier om weg te komen behalve over het hek, en dan...
Toen boog ze zich voorover. Ze raapte iets op wat ze op de grond had laten vallen. Haar haar was net zo vlasblond als hij zich herinnerde van de basisschool, fluisterend rond haar gezicht, krullend rond de curve van haar bovenarm. Volleybal: de arm die omhoogging om te serveren of te smashen. Zijn bed. Ze had zich naar hem toe gedraaid, met haar arm over zijn borst, en gezegd: ‘Craig zou ter plekke een toeval krijgen als hij nu binnenkwam.’
‘Waarom vind je dat grappig?’ had hij gefluisterd tegen dezelfde hals waar hij naar keek.
En ze had gelachen.
Zoals ze nu ook lachte. Haar bekende lachje. Ze raapte op wat ze had laten vallen en stak het in haar vlassige haar (een kammetje of een speldje), en net op dat moment draaide ze zich naar het raam toe en keek hem aan met een blik die hij ook van haar kende.
Verstoppertje spelen in de achtertuin van de Coxes.
Ik zie je.
Haar lippen waren roder dan hij zich herinnerde, ze had een blos op haar wangen – niet zoveel anders dan haar moeder – en haar ogen schenen zijn kant op te kijken. Ze legde haar hoofd in haar nek, en toen ze lachte, zag hij haar tanden glinsteren in het plafondlicht. De scherpe, stekende pijn van die lach sloeg door zijn hele lijf.