21

ornament.jpg

Craig wist dat het een slecht idee was om langs het huis van Omega Theta Tau te lopen. Hij had Perry en zijn vader beloofd dat hij dat niet zou doen, en daar had hij zich de hele maand september aan gehouden. Gehoorzaam had hij al zijn geliefde plekken gemeden, behalve die ene keer in september dat hij voor Godwin Honors Hall had gestaan. Nu was het oktober.

Waar was september zo snel gebleven?

Craig had het gevoel dat hij die maand slaapwandelend was doorgekomen. Als hij ’s ochtends wakker werd, besefte hij dat hij op de een of andere manier zijn huiswerk had gedaan, hoewel hij zich dat maar heel vaag kon herinneren. Toch vond hij het op zijn laptop: een werkstuk over de strategie van de Ptolemaeën, klaar om door het lab te worden geprint. De aantekeningen van zijn colleges waren in zijn eigen handschrift, dus moest hij ze zelf hebben gemaakt, maar het was net als dat sprookje over de elfjes en de schoenlapper. Als Craig wakker werd, was al zijn werk af, alsof het door elfjes was gedaan, of door een alter ego.

Die ochtend, toen hij zijn ogen opsloeg, hoorde hij de kraan in de keuken. Perry was bezig iets op te warmen. Door de andere muur klonk de dreunende bas van de stereo van hun buurman. De merels die in de bomen voor de ramen van het appartement waren neergestreken zaten al te zingen en te krijsen. Een van hun schaduwen schoot als een pijl langs de zonwering. Hij wist dat hij moest opstaan. Maar als hij dat deed, zou hij langs het huis lopen van Omega Theta Tau.

‘Jongen,’ had zijn vader die zaterdag gezegd, toen hij belde, ‘je klinkt niet goed. Ben je somber? Doen ze vervelend daar? Heb je problemen? Door de herinneringen, of wat ook?’

‘Nee, pa. Niemand doet vervelend. En ja, ik ben een beetje somber. Maar dat zou ik ergens anders ook zijn. In mijn hoofd zit het wel goed, geloof ik. Zo goed als ik kan verwachten, tenminste.’

‘Weet je zeker dat niemand onaangenaam tegen je is?’

‘Nee, niemand,’ zei Craig, terwijl hij – niet voor het eerst – besefte dat hij daar misschien op had gehoopt. Misschien was hij hier wel teruggekomen in de hoop om van de campus te worden verjaagd, bespot, gedóód. Waar bleven die verontwaardigde vriendinnen van Nicole? Waarom hadden ze hem niet het plein over gejaagd en hem aan stukken gescheurd? Waren ze Nicole alweer vergeten? Hoorde er niet dagelijks een protestmars te worden gehouden voor het kantoor van de universiteit?

Hoe hadden ze Nicoles moordenaar gewoon weer kunnen toelaten?

Maar de dood van Nicole Werner leek oud nieuws. Hij had er niemand iets over horen zeggen. Als mensen hem herkenden, lieten ze dat niet merken. Als zijn professoren verband legden tussen Nicoles dood en zijn naam, zeiden ze daar geen woord over. Misschien hingen er in Godwin Honors Hall nog wat berichten op de prikborden, of was er een gedenkteken in de lobby opgericht of zoiets, maar verder was er op de hele campus niets meer te vinden.

Hij sleepte zich uit bed, pakte zijn laptop, trok een sweatshirt over zijn smoezelige T-shirt en mompelde ‘tot straks’ tegen Perry, in de hoop om weg te komen voordat Perry hem zou vragen waar hij naartoe ging.

Hij wilde erheen, dáárheen. Hij had het niet meer gezien, besefte hij, sinds die laatste avond in maart. Zo lang geleden al.

In die tijd had Craig de pest gehad aan het huis van Omega Theta Tau en de manier waarop Nicole – als hij haar dat hele eind naar huis had gebracht – door de voordeur werd verzwolgen. Er stond altijd een of andere blondine in de schaduw voorbij de drempel als de deur achter Nicole in het slot viel, en Craig wist dat hij haar niet eerder terug zou zien dan als het feest, de inauguratie, de theemiddag, de geheime ontmoeting, de verkiezing van de bloemschikcommissie of de keuze van het menu voor de stichtingsdag weer achter de rug was.

Hoe vaak was hij niet langs het huis van Omega Theta Tau (met zijn sombere bruingele baksteen, zijn veranda tot aan de hoeken, zijn hoge ramen en zijn klimop tegen de dakbalken) gelopen sinds hij verkering had gekregen met Nicole, alleen om te zien of de kaarsen nog brandden in die kamers achter de ramen?

En de jongens die er rondhingen.

Corpsstudenten, met hun speciale handdruk en hun opgeslagen kraag. Altijd bezig een football naar elkaar toe te gooien, die met een harde klap tegen hun handen sloeg.

‘Misschien zou je ook bij het corps kunnen gaan. Volgend jaar, of zo? Het is nog niet te laat. Een heleboel jongens worden pas lid in hun tweede jaar,’ zei Nicole op een avond toen hij haar van Godwin Honors Hall naar het huis van Omega Theta Tau bracht.

‘Waarom?’ vroeg hij.

‘Ik weet het niet,’ zei ze lief, en een beetje pruilend. ‘Het zou het wat... makkelijker kunnen maken.’

‘Wat is er nu zo moeilijk dan?’

‘Nou ja, ik bedoel, je hebt zoveel sociale regels. Het dispuut heeft liever dat wij met jongens van het corps uitgaan. Volgend jaar wordt de druk op mij misschien nog groter om een corpsstudent te daten.’

‘Nicole,’ zei Craig, heel langzaam en neerbuigend, alsof hij het tegen een kind had, hoewel hij liefdevol probeerde te klinken, ‘ik word echt geen lid van dat achterlijke zootje. Ik bedoel, die club van jou vind ik heel schattig en zo, maar jij bent een méísje. Jij bent geïnteresseerd in haar en make-up, hoe je ijstaart maakt of een praalwagen versiert. Maar als ik lid zou worden van het corps, moet ik... God mag het weten... een petje met een propeller dragen of mijn schaamhaar afscheren of zoiets.’

‘Wát? Denk je dat echt?’

‘Oké, dat misschien niet, maar wel iets anders, dat net zo stompzinnig is. Die lui zijn echt stupide en gestoord. Ik ga nog liever dood dan in een huis met dat soort types te moeten wonen.’

Nicole was opeens erg stil. Soms, als ze pruilde, zag Craig een kuiltje bij haar rechter mondhoek en kon hij zich voorstellen hoe ze als kleuter boos kon zijn geweest – over een teddybeer of een lolly die ze niet kreeg. Dan had hij haar alles willen geven wat ze maar vroeg.

‘Goed, ik zal erover nadenken,’ zei hij. ‘Ik begrijp waarom jij denkt dat het makkelijker zou zijn.’

‘Heus?’ vroeg ze, terwijl ze zich naar hem omdraaide, zijn handen in de hare nam en er een kus op drukte.

Hij wilde haar handen nog veel langer in de zijne houden, zacht en blank als kleine wanten van kasjmier. Maar tot zijn ergernis zag hij haar weer naar dat huis lopen, over de plavuizen naar de voordeur, op haar zilveren sandalen, terwijl een dikke corpsstudent naar haar kont staarde vanaf de veranda van het studentenhuis ernaast.

Nu stak hij zo snel mogelijk de campus over, met lange passen, zonder op te kijken. Hij had een reden om vandaag naar het huis van Omega Theta Tau te gaan, hoewel die reden nog maar een half gevormd idee was in zijn hoofd, een soort dromerige impuls die een paar dagen eerder in de Roper Library was ontstaan. Hij was erheen gegaan om een boek te lenen dat zijn professor in de westerse filosofie had gereserveerd, maar het boek was al uitgeleend en Craig had zich achter een computer laten vallen en Nicoles naam ingetypt bij het vriendelijke vierkant van Google. Dat leverde ongeveer vierhonderdtwintig hits op, voornamelijk krantenverslagen van het ongeluk, die hij al honderd keer had gelezen, en een paar artikelen in de Bad Axe Times, waaronder een overlijdensbericht, en een paar stukjes in de studentenkrant waarin hij voor schurk werd uitgemaakt, met grote verontwaardiging dat hij toch weer tot de universiteit was toegelaten. Craig had het allemaal al eens gelezen en was eraan gewend geraakt.

Maar toen vond hij een foto van het huis van Omega Theta Tau en zag dat er een hele kersenboomgaard was verrezen op de hectare grond tussen de zuidelijke grens van het terrein en de Presbyteriaanse kerk ernaast.

Een kersenboomgaard ter nagedachtenis van Nicole Werner.

Waarom had hij die niet eerder gevonden op Google?

Vijftien, nee twíntig bomen, en een hele rij ‘zusters’ in zwarte jurken en zonnebrillen, die hand in hand en met gebogen hoofd voor die bomen stonden, als in aanbidding. De zon viel op het glanzende haar van Nicoles vriendinnen.

De takken van de bomen stonden in bloei, en op de achtergrond waren een paar glimmende auto’s te zien.

Craig zoomde in op de foto en boog zich naar voren, met zijn neus bijna tegen het scherm. Hij herkende een paar leden van het dispuut, die elkaars hand vasthielden.

Nicole had hem weleens aan de meisjes voorgesteld als ze de campus overstaken, in de rij stonden bij de Bijou of opkeken van hun milkshake bij Pizza Bob’s. ‘Craig, dit is mijn zuster Allison. Dit is Joanne. Dit is Skye. Dit is Marielle.’ In die tijd had hij hen nauwelijks van elkaar kunnen onderscheiden. Of ze nu blond waren (de meesten) of donker, ze leken Craig allemaal een goedkope kloon van Nicole zelf – meisjes die hun best deden maar niet konden tippen aan haar stralende ogen, haar roze wangen en haar zuivere schoonheid.

Nicole had hem verweten dat hij onvriendelijk was. Het was inmiddels december en ze hadden al twee maanden verkering (voor Craig bijna een heel leven, veel langer dan hij ooit met een meisje was gegaan) en Nicole had gezegd: ‘Je kijkt mijn zusters nooit echt aan. Dat vinden ze niet aardig.’ Hij probeerde het, een beetje onwillig. Maar de enige keer dat hij daarna nog iemand van het dispuut tegenkwam, was toen hij zich al hun woede op de hals had gehaald door ongenood een feestje van het corps binnen te vallen.

Op die bewuste avond was het al twee uur in de nacht, terwijl Nicole had gezegd dat ze hem om twaalf uur voor de deur van Omega Theta Tau zou treffen. Craig had een eeuwigheid staan wachten, was toen op de stoep gaan zitten en had tientallen keren haar kamer gebeld. (Net als Perry had Nicole geen mobieltje; blijkbaar hadden de providers zich nog niet op Bad Axe gestort.) Hij dacht dat ze uiteindelijk wel zou opnemen, met het excuus dat ze voor het huis had gewacht maar hem niet had gezien en daarom zelf naar Godwin was teruggelopen. Hij stelde zich voor dat ze hevig spijt zou betuigen en hem zou vragen of hij wilde langskomen voor een nachtzoen. In het ergste geval zou Josie opnemen en nijdig reageren als ze zijn stem hoorde, maar in elk geval kreeg hij dan te horen waar Nicole uithing.

Maar er werd niet opgenomen, en er kwam ook niemand de deur uit. Craig hoorde dreunende muziek vanuit het huis, en soms een luide lach of een meisjesachtige kreet, alsof iemand met een scherp voorwerp werd gekieteld. Hij had al geprobeerd om naar binnen te kijken, maar de ramen zaten te hoog en het feestje leek in de kelder te worden gehouden, uit het zicht. De enige feestgangers van wie hij een glimp had opgevangen waren een jongen die uitgeteld op een bank lag en twee meisjes die blijkbaar probeerden elkaars hand te lezen.

Voor de deur zat een ingehuurde uitsmijter: een zware vent in een zwart shirt en een zwarte broek, met een portofoon in zijn hand. Hij zag er niet uit alsof hij ooit een universiteit van binnen had gezien. Steeds als Craig naderde, stond de gorilla op, kromde dreigend zijn schouders en schudde zijn hoofd. Als Craig de achterdeur probeerde, stond daar altijd een meisje van het dispuut – steeds een ander – dat haar armen voor haar borsten vouwde alsof Craig er een greep naar wilde doen. In die defensieve houding sprak ze in haar eigen portofoon, terwijl ze Craig wantrouwend in de gaten hield totdat hij weer verdwenen was.

Hij deed alsof hij terugliep naar de straat, maar sloop toen in het donker terug en ontdekte een plek opzij van het huis waar hij door een paar struiken kon kruipen naar een klein raampje dat in de kelder uitkwam. De struiken hadden scherpe doorns die Craigs dunne T-shirt openscheurden. Hij wist dat hij schrammen en striemen opliep, maar toch kroop hij naar het raampje en drukte zijn gezicht tegen het glas, met zijn handen rond zijn ogen.

Beneden in de kelder zag hij een discolamp, die kennelijk gekoppeld was aan de stereo en knipperde op de dreunende beat van de muziek. In het spasmodische geflikker zag Craig flitsen van dansende studenten – meisjes met hun blote armen in de lucht, swingend met hun naakte navel en heupen, vriendinnen met hun armen om elkaars hals en schouders, hun hoofd in hun nek, joelend, roepend of lachend. Een paar andere meisjes dansten hand in hand in een woeste cirkel en vielen op de grond. Het was een wirwar van armen, benen, wapperende haren, behabandjes en blote huid. In een hoek stond een tap met een rij studentes ervoor, in een andere hoek meende hij Nicole te herkennen (hij drukte zijn neus zo hard tegen het glas dat hij dacht dat het zou breken), drinkend uit een plastic bekertje, met haar armen om de hals van een oudere, forsgebouwde vent in een zweetdoordrenkt lichtblauw shirt.

Voordat hij wist wat hij deed, stormde Craig het huis binnen, langs de studente bij de achterdeur, die begon te vloeken in haar portofoon en hem achterna schreeuwde: ‘Je mag niet naar binnen, klootzak!’

Zuiver op instinct zocht hij zijn weg. Met twee treden tegelijk daalde hij de trap naar de kelder af, gleed uit over de laatste en belandde tussen een drom mensen in een kleine, rokerige ruimte, dansend op een lullig nummer van Beyoncé. Hij stond oog in oog met een meisje met lange druppels zweet en doorgelopen mascara op haar gezicht. ‘Wel, godver...’ begon ze, maar op dat moment greep het meisje dat Craig vanaf de achterdeur had achtervolgd hem bij zijn arm en begon tegen hem te roepen. De uitsmijter van de voordeur had hem al bij zijn kraag. In de hoek waar hij zeker wist dat hij Nicole had gezien, was niemand meer te bekennen.

‘Nicole?! Nicole?! Nicole?!’

Hij brulde haar naam boven de muziek uit, steeds opnieuw, in de richting van de verlaten hoek, terwijl de uitsmijter hem tussen de studentes vandaan sleurde, terug naar de trap. Boven aan die trap stond Nicole, die geschokt op hem neerkeek.

‘Craig...?’

‘Nicole?’

‘Wie is deze lul?’ vroeg het meisje met de portofoon nijdig aan Nicole. ‘Kén je hem soms?’

Boven aan de trap gekomen kreeg hij een duw in zijn rug van de uitsmijter. ‘Ja,’ zei Nicole, alsof het haar moeite kostte. ‘Dit is Craig, mijn vriend. Ik breng hem wel thuis.’

Het meisje keek Craig nog eens vernietigend aan. Haar ogen waren te blauw om echt te zijn. Contactlenzen, dacht Craig.

De studente keek van Craig naar Nicole. Ze had zoveel lipgloss op, dat het leek of ze een olievlek had gekust. ‘Laat ik hem hier nooit meer zien. Nóóit meer!’

‘Oké,’ zei Nicole, op een toon alsof ze in shock was. ‘Kom mee, Craig.’

‘Heb je geen jas of zo?’ vroeg het meisje aan Nicole.

‘Die haal ik morgen wel op,’ zei ze, terwijl ze Craig meenam, via de achterdeur de koele duisternis in, waar de temperatuur aanzienlijk was gedaald sinds hij haar naar Omega Theta Tau gebracht had. Hun adem vormde wolkjes toen ze haastig en zwijgend in de richting van Godwin Hall liepen. Nicole huiverde en schudde tegelijkertijd haar hoofd. Toen Craig een arm om haar heen wilde leggen, weerde ze hem af.

‘Wat wilde je nou eigenlijk?’ vroeg ze, terwijl ze recht voor zich uit staarde, zonder hem aan te kijken. Ze liep zo snel dat hij bijna moest rennen om haar bij te houden.

‘Nicole, je zei dat het feest voorbij zou zijn om...’

‘Ja, Craig, maar ik heb je nooit gevraagd om me op te halen. Ik zei dat ik met Josie terug zou lopen. Waarom ben je teruggekomen?’

‘Omdat ik zeker wilde weten dat je veilig thuiskwam. Ik maakte me ongerust. Ik was bezorgd om je. Sorry, hoor!’ Hij hoorde zelf hoe zielig en zeurderig dat klonk.

‘Nou, ik moest helpen met het feest. Je weet wel, lege flesjes ophalen, toezien dat mensen hun sigaretten uitdrukten, bekertjes weggooien. Weet je hoe gênant het is, Craig, als een vriend onuitgenodigd je feestje binnenstormt, een scène maakt en...?’

‘Is dat wat ik voor je ben, Nicole, “een vriend”?’

‘Natuurlijk,’ zei ze, alsof dat een troost was.

‘Goh,’ zei hij, ‘ik dacht echt dat ik iets meer was.’ Hij voelde hoe een ruimte achter de brug van zijn neus – zijn voorhoofdsholte? – zich vulde met sarcasme en onuitgesproken zelfmedelijden, alsof... Jezus Christus, hij zou toch niet gaan janken?

‘O, we gaan samen uit, dat is waar. We zijn meer dan “zomaar vrienden”. Maar ik vind vriendschap juist heel waardevol, misschien wel het belangrijkste in de wereld, naast je familie. Ik wil écht vrienden met je zijn, Craig, maar...’

Ze had haar pas ingehouden, haar koude hand in de zijne gelegd, en kneep er even in. Ze bibberde, dus sloeg hij allebei zijn armen om haar heen en trok haar zwijgend naar zich toe, gewoon blij om haar zo dichtbij te voelen.

Hij wist niets terug te zeggen. De ervaring had hem geleerd dat je beter niet met haar kon discussiëren over abstracte begrippen, zoals vriendschap, God, liefde, vaderlandsliefde of kuisheid. Dat beviel hem ook wel aan haar.

‘Oké,’ zei Craig, en hij legde zich neer bij zijn verlies. ‘Ik ook. Daar gaat het niet om. Maar ik zag je met een andere jongen dansen.’

‘Nee, niets van waar!’ riep Nicole, alsof ze hem op een schandelijke leugen had betrapt. Ze rukte zich van hem los. ‘Ik heb helemáál niet met jongens gedanst. Wel even met Josie, en met Abby, nog een keer, maar als jongens me ten dans vroegen zei ik: “Sorry, dat gaat niet,” en hield ik dit omhoog.’

Het was de ring die hij twee weken geleden voor haar had gekocht bij Grimoire Gifts, een klein bolletje barnsteen, waarin iets heel ouds, een klein zwart insect, voor altijd gevangenzat. Ze droeg hem aan haar rechterhand, omdat ze al een ring van haar vader aan haar linker had. Craig zou zijn ring liever aan de linker hebben gezien, maar Nicole was op dat punt onverzettelijk.

Ze bleef staan en draaide zich naar hem toe met een strakke, gekwetste uitdrukking op haar gezicht. Haar tanden klapperden nu zo luid dat Craig het kon horen, als kleine nagels die over een toetsenbord vlogen, of dobbelstenen rammelend in een beker. ‘O, Jezus,’ zei hij, geroerd door het geluid van haar tanden en de manier waarop ze stond te rillen, hoewel hij wist dat ze hem niet graag hoorde vloeken. ‘O, Nicole.’ Hij knoopte zijn sweatshirt los, waaronder hij nog een T-shirt droeg, stroopte het over zijn armen, legde het om Nicoles schouders en hielp haar armen in de mouwen, alsof ze hulpbehoevend was. Zonder verzet accepteerde ze zijn hulp. Hij sloeg weer zijn armen om haar heen en nam haar haastig mee terug naar Godwin Hall, terwijl hij onderweg wanhopig excuses in haar oor fluisterde.

Toen ze eindelijk thuis waren en hij haar zei dat hij van haar hield, zo vaak achter elkaar dat ze eindelijk begon te lachen en het niet meer koud had, leunde ze tegen de muur van de gang en trok hem tegen zich aan. Zo stonden ze nog een hele tijd te zoenen, zo lang dat de tijd leek stil te staan. Misschien waren er wel honderd mensen langs hen heen gelopen, de trap op of af, maar het was nog niet lang genoeg voor Craig, die steeds weer zei: ‘Nog een paar minuutjes.’ Hij hield gewoon niet op, totdat Nicole hem lachend liet staan, haar hoofd tegen hem schudde en hem kushandjes toewierp toen ze de trap op liep naar haar kamer. Vergeven.

Het was het eerste wat Craig zag toen hij de hoek van Seneca Lane en West University Avenue om kwam: het huis van Omega Theta Tau, dat zijn schaduw wierp over die boomgaard die er ’s winters – de laatste keer dat Craig hier voorbij gekomen was – nog niet was geweest.

In het midden stond een stenen engel, die haar betonnen vleugels uitsloeg en zich tegelijkertijd vooroverboog, alsof juist die vleugels haar omlaag naar de aarde hadden gedwongen.

Er was niet veel fantasie voor nodig om te raden wat er op de bronzen plaquette aan de voet van het tuinbeeld stond.

Morgen, veronderstelde Craig, zouden er wel bossen bloemen liggen, en een teddybeer of zoiets.

Morgen zou ze negentien zijn geworden.

Het Ontwaken
9789049953218.html
9789049953218-1.html
9789049953218-2.html
9789049953218-3.html
9789049953218-4.html
9789049953218-5.html
9789049953218-6.html
9789049953218-7.html
9789049953218-8.html
9789049953218-9.html
9789049953218-10.html
9789049953218-11.html
9789049953218-12.html
9789049953218-13.html
9789049953218-14.html
9789049953218-15.html
9789049953218-16.html
9789049953218-17.html
9789049953218-18.html
9789049953218-19.html
9789049953218-20.html
9789049953218-21.html
9789049953218-22.html
9789049953218-23.html
9789049953218-24.html
9789049953218-25.html
9789049953218-26.html
9789049953218-27.html
9789049953218-28.html
9789049953218-29.html
9789049953218-30.html
9789049953218-31.html
9789049953218-32.html
9789049953218-33.html
9789049953218-34.html
9789049953218-35.html
9789049953218-36.html
9789049953218-37.html
9789049953218-38.html
9789049953218-39.html
9789049953218-40.html
9789049953218-41.html
9789049953218-42.html
9789049953218-43.html
9789049953218-44.html
9789049953218-45.html
9789049953218-46.html
9789049953218-47.html
9789049953218-48.html
9789049953218-49.html
9789049953218-50.html
9789049953218-51.html
9789049953218-52.html
9789049953218-53.html
9789049953218-54.html
9789049953218-55.html
9789049953218-56.html
9789049953218-57.html
9789049953218-58.html
9789049953218-59.html
9789049953218-60.html
9789049953218-61.html
9789049953218-62.html
9789049953218-63.html
9789049953218-64.html
9789049953218-65.html
9789049953218-66.html
9789049953218-67.html
9789049953218-68.html
9789049953218-69.html
9789049953218-70.html
9789049953218-71.html
9789049953218-72.html
9789049953218-73.html
9789049953218-74.html
9789049953218-75.html
9789049953218-76.html
9789049953218-77.html
9789049953218-78.html
9789049953218-79.html
9789049953218-80.html
9789049953218-81.html
9789049953218-82.html
9789049953218-83.html
9789049953218-84.html
9789049953218-85.html
9789049953218-86.html
9789049953218-87.html
9789049953218-88.html
9789049953218-89.html
9789049953218-90.html
9789049953218-91.html
9789049953218-92.html
9789049953218-93.html
9789049953218-94.html
9789049953218-95.html
9789049953218-96.html
9789049953218-97.html
9789049953218-98.html
9789049953218-99.html
9789049953218-100.html
9789049953218-101.html
9789049953218-102.html
9789049953218-103.html
9789049953218-104.html
9789049953218-105.html
9789049953218-106.html
9789049953218-107.html
9789049953218-108.html
9789049953218-109.html
9789049953218-110.html
9789049953218-111.html
9789049953218-112.html
9789049953218-113.html
9789049953218-114.html
9789049953218-115.html
9789049953218-116.html
9789049953218-117.html
9789049953218-118.html
9789049953218-119.html