44

ornament.jpg

‘Ik zal de post wel halen,’ zei Perry, en hij probeerde Craig bij zijn elleboog te pakken terwijl hij zich bij het raam vandaan draaide, naar de deur. Maar Craig was hem te snel af.

Ze hadden allebei achter het raam staan wachten totdat de postbode eindelijk de straat overstak, met zijn hoofd gebogen tegen de stevige wind in (het was een heldere dag, eind oktober, zonder een wolkje aan de hemel, maar de wind die meedogenloos aan de kale takken van de bomen rukte en door de kieren tussen de kozijnen en de ramen blies voelde behoorlijk koud aan, vond Perry). De postbode verdween een paar minuten uit het zicht, waarschijnlijk om in de hal van hun appartementengebouw de post te sorteren en over de brievenbussen te verdelen. Ten slotte kwam hij weer naar buiten en stak het gras over naar de buren, met een helderrood blaadje tegen zijn blauwe pet gekleefd, terwijl hij met zijn zwarte schoenen door bergen andere blaadjes stapte.

Perry bleef achter in de flat en luisterde naar het vertrouwde gekraak van de treden en Craigs roffelende voetstappen toen hij op zijn gympen de trap af rende naar de brievenbus in de hal. Hij hoorde zelfs de korte hapering toen Craig de zevende tree oversloeg.

Een week eerder had iemand daar dwars doorheen getrapt, en er zat nu een gat in dat je beter kon mijden als je niet tot aan je knie in de trap wilde zinken. Niemand in het gebouw scheen te weten wie er het eerst doorheen was gegaan, maar sindsdien had een van de meisjes naast Perry en Craig haar enkel al verstuikt. Ze liep nu op krukken en Perry had de huisbaas een berichtje gestuurd over het probleem. Toen daar geen reactie op kwam, had hij maar een briefje boven en onder aan de trap gehangen: voorzichtig! gat in de zevende tree. Toen het meisje op krukken erachter kwam dat Perry de briefjes had opgehangen, hobbelde ze naar hem toe met zelfgebakken koekjes om hem te bedanken voor zijn zorgzaamheid.

De koekjes smaakten naar karton, maar ze was een knappe meid met rode wangen en geverfd zwart haar, in een pagekopje. Als ze haar naam had genoemd, was Perry die weer vergeten. Een paar dagen nadat Perry de waarschuwingen had opgehangen had iemand eronder geschreven: ‘Getekend, Repelsteeltje.’

Craig moest inmiddels de post uit hun kleine metalen brievenbus hebben gevist. Perry hoorde hem weer de trap op rennen, met twee treden tegelijk, of misschien wel drie. Even later gooide Craig hijgend de deur open en bleef op de drempel staan, zwaaiend met een witte briefkaart in zijn ene hand en een stapeltje glanzende folders van pizza- en broodjesbezorgers in de andere.

‘Ze is het! Echt waar!’ zei Craig. ‘Weer een briefkaart van haar.’

Perry deed voorzichtig een stap naar hem toe en pakte de briefkaart uit zijn hand. Hij zag er net zo uit als de vorige, een voorgefrankeerde kaart van het postkantoor, uit dun houtpapier. Perry keek naar het adres, zag Craigs naam, en draaide de kaart toen om.

Hij wreef zich in zijn ogen, keek opnieuw en moest zich nog eens in zijn ogen wrijven.

Het handschrift! Perry kende dat handschrift al jaren: in zacht potlood op lijntjespapier, een handtekening in krijt onder een tekening, een uitnodiging of opmerking die op een kluisje was gehangen, dictaten die hij op school – voor maatschappijleer of Engels – had moeten lenen of overschrijven als hij een les had gemist, gedichten die ze had geschreven toen ze samen op een poëziewerkgroep zaten in de vijfde klas.

Weer wreef hij in zijn ogen, maar hij zou die medeklinkers met hun krullen overal hebben herkend, hoewel hij niet echt wist wat voor soort gedicht ze aan Craig zou hebben geschreven op een briefkaart. Meneer Brenner had hun alles geleerd over kreupelrijmen en was vooral heel streng geweest voor Nicole (haar gedichten rijmden altijd: ‘Wat heeft het anders voor zin?’ zei ze) en haar ‘voorliefde voor ik hou van jou/ ik blijf je trouw.’

Ze was een ijverige leerlinge en had de lessen zo goed begrepen dat ze aan het eind van het kwartaal precies dezelfde kritiek leverde op de gedichten van haar klasgenoten als meneer Brenner op de hare had gehad.

..

Ik kan je niet zeggen wie ik nu ben,

Of hoe erg het me spijt,

Maar jij hebt me niet gedood, Craig,

Want mijn ziel raak ik nooit kwijt.

‘Jezus Christus,’ zei Perry. ‘Jezus Christus.’ Hij liet zich op de bank zakken, met de kaart nog in zijn hand. Zijn hart bonsde in zijn keel. Hij had het niet zeker geweten, ondanks wat hij zelf geloofde en ondanks Craigs heftige beweringen. Op de vorige briefkaart had maar een kort zinnetje gestaan: ‘Ik mis je. N.’ Dat had van iedereen afkomstig kunnen zijn – een zieke grap was het misschien. Dat had Perry ook tegen Craig gezegd, die wel vatbaar leek voor dat argument. Maar de afgelopen dagen had hij zo fanatiek op de post gewacht dat Perry begreep dat zijn vriend hem alleen naar de mond had gepraat terwijl hij in werkelijkheid een volgende kaart van Nicole verwachtte.

‘Shit,’ zei Perry. Hij gaf de kaart weer aan Craig terug en draaide zich om, nog steeds met een bonzend hart en bevende handen. ‘Shit. Shit. Shit.’

Tot nu toe had hij niet echt geweten wat hij moest geloven. Hij wist het gewoon niet. Hij was op zoek geweest naar iets, maar zonder de hoop het te vinden.

Maar nu trilden zijn handen. Hij had het panische gevoel dat zijn keel werd dichtgeknepen toen Craig broodnuchter zei: ‘Ze is niet dood, Perry. Tenminste. Ze is nog... iets.’

Perry keek hem aan en was geschokt maar niet echt verbaasd door wat hij zag: Craig was gelukkig.

Craig leek niet eens ontsteld. Craig straalde van blijdschap, zoals hij niet meer had gedaan sinds de dag van het ongeluk. De uitdrukking op zijn gezicht deed Perry denken aan de meisjes van het evangelisatiekamp, nadat ze Christus in hun hart hadden gesloten: dat diepe geloof in hun glinsterende ogen, waarmee ze een heel andere wereld zagen dan de onze, met al zijn zielige gebreken. Extase. Dat was het. Extase.

Perry moest het hem zeggen. Hij moest hem de foto laten zien. Hij moest Craig vertellen over Lucas, en Patrick Wright, en professor Polson. Tot nu toe had hem dat te krankzinnig geleken, en te wreed. Maar nu... nu had Craig er recht op het te weten.

Maar eerst moest hij professor Polson bellen om haar raad te vragen en dit te melden.

‘Ik ga een eindje lopen,’ zei hij, ‘om mijn hoofd leeg te maken. En ik moet iemand bellen. Geef me je mobiel.’

‘Best,’ zei Craig. ‘Goed. Best.’ Hij knikte als een waanzinnige, grijnzend als een klein kind. Op dit moment had hij Perry wel álles willen geven. Als ze op een dak hadden gestaan, had Craig omlaag kunnen vliegen. Niet alleen was hij vrijgepleit van het zwaarst denkbare misdrijf – degene doden van wie je het meest ter wereld houdt – maar hij wist nu ook dat de doden weer konden opstaan. Hij gaf zijn telefoon aan Perry, nog steeds met de dunne briefkaart in zijn hand, alsof het een gewond vogeltje was. Als een zombie liep hij ermee naar zijn kamer, schijnbaar lachend en huilend tegelijk.

Perry nam niet de moeite een jas aan te trekken. Hij sloeg de kraag van zijn shirt op tegen de wind en belde professor Polson zodra hij buiten stond.

De telefoon op haar kantoor ging een tijdje over, tevergeefs. Ten slotte hing hij op, voordat hij de voicemail kreeg. Hij zou haar dus thuis moeten bellen. Dat deed hij liever niet, maar hij wilde weten wat hij nu moest doen. Wie zou hij dat anders kunnen vragen? De laatste keer dat hij had gebeld, een paar dagen geleden, had de man van professor Polson opgenomen en gezegd dat ze onder de douche stond. Daarna had hij opgehangen zonder gedag te zeggen, alsof hij pissig was dat Perry haar thuis had gebeld.

‘Hallo?’ Weer de echtgenoot.

‘Hallo, met Perry Edwards, professor Polsons...’

‘... werkstudent,’ vulde de echtgenoot aan. ‘Ze is er niet. Dat had je zeker al verwacht? Ik zal zeggen dat je gebeld hebt.’ En hij hing op met een geluid alsof hij de hoorn tegen een muur ramde.

Het Ontwaken
9789049953218.html
9789049953218-1.html
9789049953218-2.html
9789049953218-3.html
9789049953218-4.html
9789049953218-5.html
9789049953218-6.html
9789049953218-7.html
9789049953218-8.html
9789049953218-9.html
9789049953218-10.html
9789049953218-11.html
9789049953218-12.html
9789049953218-13.html
9789049953218-14.html
9789049953218-15.html
9789049953218-16.html
9789049953218-17.html
9789049953218-18.html
9789049953218-19.html
9789049953218-20.html
9789049953218-21.html
9789049953218-22.html
9789049953218-23.html
9789049953218-24.html
9789049953218-25.html
9789049953218-26.html
9789049953218-27.html
9789049953218-28.html
9789049953218-29.html
9789049953218-30.html
9789049953218-31.html
9789049953218-32.html
9789049953218-33.html
9789049953218-34.html
9789049953218-35.html
9789049953218-36.html
9789049953218-37.html
9789049953218-38.html
9789049953218-39.html
9789049953218-40.html
9789049953218-41.html
9789049953218-42.html
9789049953218-43.html
9789049953218-44.html
9789049953218-45.html
9789049953218-46.html
9789049953218-47.html
9789049953218-48.html
9789049953218-49.html
9789049953218-50.html
9789049953218-51.html
9789049953218-52.html
9789049953218-53.html
9789049953218-54.html
9789049953218-55.html
9789049953218-56.html
9789049953218-57.html
9789049953218-58.html
9789049953218-59.html
9789049953218-60.html
9789049953218-61.html
9789049953218-62.html
9789049953218-63.html
9789049953218-64.html
9789049953218-65.html
9789049953218-66.html
9789049953218-67.html
9789049953218-68.html
9789049953218-69.html
9789049953218-70.html
9789049953218-71.html
9789049953218-72.html
9789049953218-73.html
9789049953218-74.html
9789049953218-75.html
9789049953218-76.html
9789049953218-77.html
9789049953218-78.html
9789049953218-79.html
9789049953218-80.html
9789049953218-81.html
9789049953218-82.html
9789049953218-83.html
9789049953218-84.html
9789049953218-85.html
9789049953218-86.html
9789049953218-87.html
9789049953218-88.html
9789049953218-89.html
9789049953218-90.html
9789049953218-91.html
9789049953218-92.html
9789049953218-93.html
9789049953218-94.html
9789049953218-95.html
9789049953218-96.html
9789049953218-97.html
9789049953218-98.html
9789049953218-99.html
9789049953218-100.html
9789049953218-101.html
9789049953218-102.html
9789049953218-103.html
9789049953218-104.html
9789049953218-105.html
9789049953218-106.html
9789049953218-107.html
9789049953218-108.html
9789049953218-109.html
9789049953218-110.html
9789049953218-111.html
9789049953218-112.html
9789049953218-113.html
9789049953218-114.html
9789049953218-115.html
9789049953218-116.html
9789049953218-117.html
9789049953218-118.html
9789049953218-119.html