14
Perry zag haar uit Starbucks komen met een beker in elke hand en dook de hoek om. De laatste die hij nu tegen het lijf wilde lopen was Josie Reilly. De laatste keer dat hij haar had gezien was in mei, aan het einde van het semester, bij het planten van de herdenkingsbomen voor Nicole.
Rond het meidenhuis was een ware kersenboomgaard geplant, betaald door Omega Theta Tau, ter nagedachtenis van Nicole. Een kraan had de gaten gegraven en de bomen een voor een in de zachte aarde laten zakken. Er had zich een menigte verzameld die de hele dag bad en zong. ’s Nachts was er een wake gehouden bij kaarslicht. Er stonden achttien bomen, één voor elk jaar van Nicole Werners leven. De bomen stonden in bloei.
(‘Weet je hoe duur het is om een boomgaard van bijna volwassen bomen in bloei te planten?’ had hij een student van Godwin Hall die ochtend bij de kleffe pannenkoeken tegen een ander horen zeggen. Iemand vond dat ze beter maagdenpalmen hadden kunnen planten – en meer van zulke slechte grappen over Omega Theta Tau in het algemeen en Nicole in het bijzonder.)
Op de een of andere manier, tijdens die wake bij kaarslicht, had Josie hem gevonden, zich tegen hem aan genesteld en dramatisch gefluisterd: ‘Ze is nog altijd bij ons, Perry. Voel je dat niet? Ze is niet dood.’
Hij deinsde terug.
‘Wat mankeert je?’ vroeg ze beledigd, maar Perry schudde zijn hoofd en ging naast iemand anders zitten. Het brandende theelichtje dat een van de meisjes van het dispuut hem had aangereikt was sputterend gedoofd. Een paar minuten later, toen ze ‘The Wind Beneath My Wings’ begonnen te zingen, gooide hij het theelichtje in een afvalemmer en liep terug naar Godwin Hall.
Josie had Nicole nauwelijks gekend, hoewel je dat niet zou denken. Nog zeker een halfjaar had ze zich op de voorgrond gedrongen als huisgenote van het verongelukte meisje. Ze had een sentimenteel gedicht voorgedragen tijdens de rouwdienst; ze was door de krant geïnterviewd; twee maanden lang, in april en mei, had ze een strak T-shirt gedragen met Nicoles foto erop en een zwarte rouwband om haar arm; en ze had dispensatie gekregen voor haar tentamen en haar essay over ‘Klassieke bronnen van moderne cultuur’, omdat ze een petitie organiseerde om Craig Clements-Rabbit van de universiteit te verwijderen.
Dronken achter het stuur = Moord!
In de universiteitskrant las Perry dat ze zelfs naar de jaarlijkse sadd-conventie in Houston was geweest om haar verhaal te houden, ‘ter nagedachtenis van mijn beste vriendin, die vermoord is door een dronken bestuurder’.
Wel had ze haar excuses tegen Perry gemaakt voor degene die de deur van zijn en Craigs kamer met rode verf had beklad en er die droevige foto uit Nicoles jaarboek op had geplakt. ‘Niemand neemt jou iets kwalijk, Perry,’ had ze gezegd. ‘We weten allemaal dat je gewoon pech hebt gehad met zo’n huisgenoot.’
‘Hij is niet eens hier!’ zei Perry. ‘Waarom besmeuren ze dan mijn deur?’
‘Een symbolisch protest, dat moet je begrijpen.’
Toen het nog eens gebeurde, regelde het Bureau Huisvesting voor Perry een leegstaande kamer aan de andere kant van het gebouw, waar hij de rest van het semester kon blijven.
En nu ving hij dus een glimp op van Josie Reilly, die energiek uit Starbucks naar buiten stapte. Ze zou wel weten dat Craig terug was, maar wist ze ook dat hij weer bij Perry woonde? Perry had geen idee, en geen enkele behoefte om erachter te komen. Hij was op weg naar huis van de boekwinkel, waar hij het boek had gekocht dat professor Polson hun als huiswerk voor die week had opgegeven: The Body After Death. Het had een wit omslag met zwarte letters, en op de achterkant stond een citaat van professor Polson zelf, die verklaarde dat dit het standaardwerk was over de folklore van de dood en grafrituelen. Afgezien van een dictaatmap had Perry verder niets in zijn rugzak, die los tussen zijn schouderbladen bungelde toen hij zo snel mogelijk de hoek omsloeg van State Street naar Liberty, langs een broodjeszaak, voordat Josie hem zou zien en misschien een gesprek zou beginnen over Nicole of Craig.
Toen de rouwdienst werd gehouden, in april, was Nicole al twee weken begraven. Bij de begrafenis in Bad Axe hadden vierhonderd mensen zich verdrongen in de Trinity Lutheran Church, terwijl nog eens honderd anderen een plekje hadden gevonden op de parkeerplaats voor de kerk, waar een maartse sneeuwstorm hen langzaam dreigde te begraven. Sommige vrouwen droegen al open schoenen, sommige mannen stonden te blauwbekken in een pak zonder overjas. Slechts een handjevol mensen had een paraplu meegenomen tegen de sneeuw. Een van die paraplu’s was versierd met vrolijke smileys, en Perry had moeite zijn ogen ervan af te houden toen hij en de andere drie dragers met Nicoles witte kist voorbijkwamen.
Het was niet eens de ironie van die smileys, maar meer de banaliteit ervan. De eenvoud. En het ging niet alleen om die paraplu, maar om alles: de glimmende kist, het witte, goedkoop ogende kleed dat eroverheen lag bij het altaar, en Nicoles glimlachende jaarboekfoto die op het deksel stond. De kist was uiteraard gesloten. Zoals de krant voortdurend herhaalde, was Nicole alleen geïdentificeerd aan haar sieraden en de kleren die ze droeg, omdat er verder niets herkenbaars was overgebleven. Niet die volmaakte glimlach, niet die blonde paardenstaart, niet die roze wangen.
De laatste keer dat Perry haar had gezien was twee avonden voor het ongeluk geweest, toen hij haar tegenkwam op de stoep van Campus Ave. Ze hing aan de arm van een corpsbal, wiebelend op hoge hakken en op weg naar zijn studentenhuis, veronderstelde Perry. Haar haar was kletsnat en plakte tegen haar gezicht, hoewel het een kristalheldere nacht was en het al dagen niet had geregend of gesneeuwd. Ze had een rood plastic bekertje in haar hand.
Perry had haar in eerste instantie niet eens herkend. Ze had een willekeurige dronken studente kunnen zijn. Toen hij eindelijk zag wie ze was, schrok hij van haar bezopen toestand. De student die haar overeind hield leek erg tevreden met zichzelf en bovendien broodnuchter.
Perry bleef voor het tweetal staan en zei: ‘Nicole? Alles goed?’
Het duurde een paar seconden voordat ze besefte dat iemand iets tegen haar zei, en nog langer voordat ze haar blik op hem scherpstelde. Ten slotte hikte ze even en zei: ‘O, hallo, Perry.’
‘Zal ik je naar je kamer brengen?’ vroeg hij. ‘Volgens mij heb je hulp nodig.’
‘Lazer op, man,’ zei de student. ‘Wij redden ons wel.’
Nicole leunde tegen hem aan en struikelde giechelend over de hak van haar schoen. Haar metgezel ving haar op en bood haar zijn schouder.
Nicole hief haar rode plastic bekertje naar Perry. ‘Nee, niks aan de hand! Maar bedankt dat je zo’n brave padvinder bent,’ zei ze.
De student snoof en Nicole wankelde weer met hem mee.
Perry draaide zich om en keek hen na. Het beviel hem niet, maar wat kon hij doen?
Op de foto op haar kist droeg Nicole de jurk die Perry zich herinnerde van de prijsuitreiking op school: lichtblauw, met ruches aan de voorkant. Toen ze met een kleine reverence de Ramsey Luke Scholarship in ontvangst nam, glinsterde haar jurk onder de lampen van de gymzaal. Toen de dienst ten einde liep, met veel tranen, neus snuiten, gebeden en orgelmuziek, dacht Perry op de voorste rij weer terug aan die kleine reverence, die hem mateloos had geïrriteerd. Op dat moment nam pastor Heine de foto van de kist en knikte naar de dragers om naar voren te komen en Nicole Werner in haar kist naar de lijkwagen te brengen die op het parkeerterrein stond te wachten.
De kist was verbazend zwaar, zelfs met vier mannen om hem te dragen. Perry liep rechts vooraan. Toen ze door het gangpad van de kerk schreden, staarde hij voor zich uit in de verte. Het kostte hem moeite om niet naar Nicoles zussen te kijken, een rij betraande blonde hoofdjes boven een wolk van zwarte kant, of een blik naar zijn eigen moeder te werpen, maar haar roodbehuilde ogen waren op hem gericht.
Ten slotte stapten ze de kerk uit, de koude regen in, terwijl de doodgravers het publiek op de treden een teken gaven om een pad vrij te maken naar de lijkwagen. De menigte week uiteen voor de dragers met de kist, en op dat moment zag Perry de paraplu met de smileys. Misschien zagen de andere dragers hem ook, want ze aarzelden op hetzelfde ogenblik boven aan de treden, klaar voor de lastige afdaling. Nicoles oom, die links vooraan liep, naast Perry, scheen moeite te hebben met het gewicht en huilde aan één stuk door. Langzaam daalden ze het bordes af, met één tree tegelijk, totdat de laatste, Tony Werner – Nicoles neef, die Perry ooit in zijn maag had gestompt omdat hij hem zijn bal niet had willen geven op het schoolplein – struikelde. Er was wel zout gestrooid tegen de gladheid, maar daardoor was de sneeuw op het cement extra glibberig en verraderlijk geworden.
Gelukkig werd het geen ramp. De andere drie dragers leunden meteen naar achteren, zodat Tony zijn evenwicht kon hervinden en het ritme van de anderen weer oppakken. Even later staken ze het parkeerterrein over en schoven de kist zonder verdere problemen in de lijkauto. Maar in die paar seconden had Perry gevoeld hoe Nicoles gewicht zich volledig naar zijn schouder verplaatste, voordat het zich weer over hen alle vier verdeelde – en de laatste tijd dacht hij vaak aan dat gewicht.
Hij wachtte aan de andere kant van Bagels & Bites totdat hij zeker wist dat Josie de straat was overgestoken en uit het zicht verdwenen. Toen draaide hij zich om en liep terug in de richting van het appartement dat hij deelde met Craig.