88
Ze pakte een tas in voor slechts één nacht in een motel – ze kon niet bij Rosemary logeren, vanwege de kinderen en haar eigen toestand – maar toen Shelly de deur achter zich dichttrok, voelde ze zich heel even intens verdrietig om alle dingen in het huis: de theekopjes, de sprei, de prenten aan de muren en haar rekje met cd’s, dingen die ze misschien nooit meer terug zou zien.
Ze nam niet de moeite de voordeur af te sluiten. Dat deed ze nooit, omdat het zo’n veilige buurt was.
Haar handen waren nog verkrampt en bibberig door de spade en de harde wintergrond. Toen ze Jeremy had begraven (in een dekentje, omdat ze hem niet zomaar aan de koude aarde kon toevertrouwen) en de tranen over haar wangen liepen, had ze overwogen de politie te bellen. Maar als ze dat nog ooit zou doen, dan niet nu.
De duisternis viel bleek over het grasveld. Het was volle maan. Sneeuw viel in snelle vlokken uit de hemel en weefde een ijzig tapijt over het gras.
Er leken ongewoon veel studenten op straat, in kleine groepjes of tweetallen, meisjes op belachelijk hoge hakken, leunend tegen elkaar aan, glibberend over straat op weg naar de kroeg of naar een feestje, veronderstelde Shelly, waar spannende of angstige avonturen op hen wachtten: vurige kussen, ongelukken, liefkozingen, bittere woorden. Iemand zou verliefd worden. Iemand zou de hele nacht dansen. Iemand zou dronken worden. Verkracht. Gewond.
Shelly moest wachten tot een stelletje dat midden op straat stond te zoenen (allebei knap en blond, het meisje op haar tenen om de lippen van de jongen te kunnen bereiken) eindelijk weer doorliep voordat ze van haar oprit kon wegrijden. Ten slotte zagen ze haar achterlichten en stapten lachend de stoep op, met hun armen nog om elkaar heen. Toen Shelly achteruitreed, een paar meter bij hen vandaan, van hen gescheiden door de straaltjes smeltende sneeuw op haar zijraampje, stak het meisje (met haar vuurrode lippen halfgeopend over haar witte tanden) haar middelvinger naar Shelly op. Het stel liet elkaar los, sloeg dubbel van het lachen, gleed uit over de gladde stoep en verdween in het maanlicht – twee ongelooflijk mooie, nutteloze mensen met geen enkel idee wat hun te wachten stond. Shelly had geen andere keus dan hen nog eens voorbij te rijden. Ze probeerde niet te staren en zelfs geen blik in haar spiegeltje te werpen, maar dat deed ze toch.
Ze hadden helemaal niets met haar te maken. Dat wist Shelly.
Ze had de hele nacht in de sneeuw kunnen staan om dat tweetal een preek te geven over de vergankelijkheid van de jeugd, de gevaren van deze wereld, de optelsom van iedere daad in dit leven, de dunne en kwetsbare draad tussen leven en dood, of gewoon het belang om enig respect te tonen voor ouderen... Geen woord ervan zou tot dit stel zijn doorgedrongen.