3
‘Haar naam is Nicole Werner,’ zei Perry tegen zijn huisgenoot, die met open mond naar haar zat te staren. Perry gaf maar wat informatie over haar, in de hoop Craigs aandacht af te leiden, zodat hij zijn mond zou sluiten en niet zo verlekkerd naar haar zou blijven loeren. ‘Haar hele familie komt uit Bad Axe. Ze wonen er al generaties. Ze heeft zo’n vierhonderd neven en nichten. Onze basisschool heette dan ook Werner Elementary.’
‘Een boerensloerie?’ vroeg Craig. ‘Dom blondje?’
‘Zij mocht de speech houden bij het eindexamen,’ zei Perry, defensiever dan zijn bedoeling was. Hij was niet bijzonder op Nicole Werner gesteld, maar sinds Craig Clements-Rabbitt die dag was gearriveerd en zijn hightech slaapzak op de kale matras in hun studentenflat had uitgespreid, had hij alleen maar botte of irritante opmerkingen gemaakt, over welk onderwerp dan ook.
‘O ja? De speech? Dat lijkt me meer iets voor jou, Perry, man. Wat ging er mis?’
‘Ze was een betere leerling dan ik.’ Perry hoopte dat deze verklaring oprecht overkwam, niet verbitterd.
Want op een bepaald moment had het hem wel dwarsgezeten. Nicole Werner had niet alleen de speech gehouden, maar ook de Ramsey Luke Scholarship gekregen – de eerste keer in de geschiedenis van Bad Axe High dat die beurs niet was toegekend aan de klassenoudste van de hoogste klas, in dit geval Perry. Maar Perry wist ook wel dat ze de Ramsey Luke en de E.M. Gelman Band Scholarship niet allebei aan dezelfde leerling konden toekennen, en hij was duidelijk de aangewezen kandidaat voor die laatste beurs.
Ze zaten in de kantine, aan het eind van hun eerste week in Godwin Honors Hall. Craig had een kom chili voor zich, met een enorme berg gesnipperde uien. Elke keer als hij zijn lepel in de kom stak, vielen er uitjes op het formica tafelblad.
‘Wat doen haar ouders?’
‘Ze hebben een Duits restaurant in de stad. Dumplings.’
‘Maken ze dúmplings?’ Craig liet zijn lepel even boven zijn kom zweven, alsof iemand hem een absurd gerecht onder zijn neus geschoven had. Hij schudde zijn lange, vuilblonde rocksterlokken uit zijn gezicht door zijn hoofd snel naar links te bewegen – een coole tic die Perry ook regelmatig op VH1 had gezien.
‘Nee,’ zei Perry. ‘Het restaurant héét Dumplings.’
Craig snoof luid en leunde naar achteren op zijn stoel. Dat deed hij nou altijd. De hele Midwest was een grote grap voor Craig Clements-Rabbitt: het eten, de bomen, de straatnamen, de meisjes.
‘Het is het populairste restaurant van Bad Axe,’ zei Perry. Onbedoeld, en tegen zijn zin, klonk het weer alsof hij een persoonlijk belang in die eettent had.
Craig opende zijn mond, alsof hij er met zijn verstand niet bij kon. Perry sloeg zijn ogen neer en schudde zijn hoofd. Uit zijn houding zou je afleiden dat deze Craig Clements-Rabbitt uit de grote stad kwam, maar bij enige navraag bleek het stadje in New Hampshire waar hij was opgegroeid zelfs nog iets kléíner te zijn dan Bad Axe.
‘Maar dat is het punt niet,’ had Craig gezegd, nu al vermoeid, alsof het onderwerp te complex was om uit te leggen en hij geen zin had in een lange discussie. Dat was op hun eerste avond als huisgenoten, toen ze nog probeerden beleefd tegen elkaar te blijven. Craig had zijn plunjezak onuitgepakt aan het voeteneind van zijn bed gegooid en de technologisch geavanceerde slaapzak over zijn matras uitgerold. Het metallic ding was vervaardigd uit een materiaal dat zelfs Perry, met al zijn kampeerervaring bij de padvinderij, niet herkende. Geen hoofdkussen.
‘De stad waar ik wóón is wel klein,’ zei Craig, ‘maar niemand komt ervandaan. Mensen wonen daar omdat ze via internet werken of maar eens in de paar weken naar Boston of New York moeten. Of ze hebben geld genoeg, of ze zijn met vervroegd pensioen. Afgezien van een paar lui met ouders die bij het skihotel werken – die zou je dorpskinderen kunnen noemen, maar niet echt.’
Perry stelde zich een paar honderd families voor net als die van Craig: slanke moeders in beige rokken, rollend met hun ogen, en vaders in corduroy jasjes en jeans.
Hoewel Rod Clements eerder die dag jeans en een corduroy jasje had gedragen, had hij ook felgroene Converse All Stars aan zijn voeten en een paar henneparmbanden om zijn pols, alsof hij nog op school zat, terwijl het kleine broertje, Scar, al een oude man leek – als oude mannen tenminste paardenstaarten droegen. Het gezicht van het joch leek uit steen gehouwen, alsof hij zijn hele leven niet één keer had gelachen of gefronst. Perry had nog niet aan Craig gevraagd waarom zijn broertje Scar heette, maar er zou ongetwijfeld een verhaal achter steken. Perry kende de Clements-Rabbitts nog nauwelijks een uur voordat ze al een paar ‘amusante’ verhalen over Craig hadden verteld.
(‘O, Perry,’ had Craigs moeder gezegd, ‘ik hoop dat je het een beetje met onze zoon zult kunnen vinden. We wisten al dat hij anders was toen hij als jochie van drie doodernstig vroeg of hij voor zijn verjaardag zijn eigen agent kon krijgen.’)
En over de familie.
(‘Herinneren jullie je nog die keer,’ had zijn vader gevraagd, met een sceptische blik door de kamer, ‘toen we dachten dat we een huisje aan het strand in Costa Rica hadden gehuurd en het een rommelschuur bleek te zijn?’)
‘Dumplings,’ herhaalde Craig, als in trance, terwijl hij keek hoe Nicole Werner door de kantine zigzagde. Ze droeg haar blad voor zich uit alsof het bestek radioactief was. Perry, die dertien jaar bij haar in de klas had gezeten, kende haar goed genoeg om te weten dat Nicole zo liep omdat ze wist dat er iemand naar haar keek. En daar had ze geen bezwaar tegen. Haar paardenstaart slingerde achter haar aan als een echte staart, heel lichtblond, net als alle Werners, behalve Etta Werner, Nicoles grootmoeder, een aardige oude dame die één straat bij Perry vandaan woonde en altijd klaarstond met de heerlijkste zelfgebakken koekjes die je je maar kon voorstellen. Haar haar was sneeuwwit.
‘Ze ziet eruit als een melkmeid.’
Perry gaf geen antwoord. Het zou wel als een belediging zijn bedoeld. Hij was geen grote fan van Nicole Werner, maar onwillekeurig kreeg hij iets beschermends tegenover haar. Al was het maar omdat elke belediging die Craig Clements-Rabbitt voor Nicole zou kunnen bedenken – heikneuter, nerd, noem maar op – uiteindelijk ook op hém kon slaan. Toen Perry hem naar zijn achternaam vroeg, met dat verbindingsstreepje, had Craig met zijn ogen gerold en gezegd: ‘Je gaat me toch niet vertellen dat je nog nooit een dubbele achternaam hebt gezien? Hebben die vrouwen in jullie stad al kiesrecht?’
Eerlijk gezegd kende Perry inderdaad niemand met een dubbele achternaam.
‘Ik heb twee ouders,’ verklaarde Craig. ‘Een Clements en een Rabbitt.’
‘Ik dacht dat je vader de Clements was,’ zei Perry.
‘Dus je weet wél wat een dubbele achternaam is – en dat mijn ouders zo hip zijn dat ze de naam van mijn moeder als tweede hebben genomen.’
Dat had Perry trouwens niet zelf bedacht. Een jongen uit hun studentenhuis had gesuggereerd dat Craigs moeder feitelijk R.E. Clements was, vanwege de volgorde van de namen. ‘Bestaat niet!’ protesteerde zijn vriendinnetje. ‘Heb je die boeken weleens gelezen? Een vrouw zou nooit zoiets stoms schrijven – van die testosteronrommel.’
‘Zeg,’ zei Craig, terwijl hij zijn lepel weer in de chili stak en nog meer uien morste rond zijn kom, ‘zien alle meiden er zo uit in Bad Ass, die stad van jou?’
‘Hoe?’ vroeg Perry.
‘Rode wangen? Goudblond? Sterke maar slanke armen en benen? Grote tieten?’
Perry dacht daar even over na en antwoordde toen, heel eerlijk: ‘Zo ongeveer.’
‘Oké,’ zei Craig. ‘En als je met je familie naar dat...’ – hij wapperde met zijn vrije hand – ‘naar dat Dumplings gaat, kom je Nicole Werner daar dan tegen?’
Weer moest Perry even nadenken, totdat hij zich herinnerde dat Nicole daar inderdaad twee zomers geleden als serveerster was begonnen. Ze was er, als hij het goed had, meestal op vrijdagavond en soms op zaterdagmiddag. Haastig bewoog ze zich van het ene tafeltje naar het andere, in haar bustley-rok en kanten topje. Maar Perry en zijn familie gingen meestal op zondag naar Dumplings, na de kerk, samen met Perry’s opa, die dol was op sauerbraten. En hoewel Nicole wel in de kerk was, zag Perry haar nooit op zondagmiddag in het restaurant. Dat was blijkbaar haar vrije dag.
‘Wat voor uniform draagt ze?’
Perry beschreef de brede blauwsatijnen ceintuur, de – hoe zeg je dat? – boerenblouse en de gestreepte rok.
‘Hou op, hou op!’ Craig hief een hand op en schudde zijn hoofd. ‘Straks kom ik nog klaar.’
Perry schraapte zijn keel, en toen Nicole vanuit de andere hoek van de kantine zijn kant op keek met haar gebruikelijke beleefde (verontschuldigende?) lachje, voelde Perry dat hij bloosde vanaf zijn adamsappel.
‘Hoe ben je zo’n idealist geworden, man?’ vroeg Craig op een avond een paar weken later, toen hun verhouding openlijk vijandig was geworden. Perry kwam terug van de bibliotheek en trof zijn huisgenoot zoals gewoonlijk languit op de dekens aan (hij had hij de hightech slaapzak opgerold en in de kast opgeborgen), in niets anders dan een boxershort, met een koptelefoon op zijn hoofd. Op zijn blote buik lag een opengeslagen paperback, een roman die zijn vader een paar jaar geleden had uitgebracht en – volgens Craig – een enorme bestseller was geweest: Brain Freeze, door R.E. Clements. Een heleboel studenten van Honors College schenen te weten wie Craigs vader was en hadden geen hoge dunk van hem, maar Perry had nog nooit van hem gehoord.
Het was een pijnlijk mooie herfst, een aaneenschakeling van zonnige, droge dagen met een stralende hemel, zo blauw dat je de maan boven de bibliotheek kon zien hangen, alsof de hele atmosfeer was weggeschroeid. En met hun wisselende kleuren – rood, goud en roodbruin – leken de bladeren van de hoge bomen langs Campus Avenue eerder een filmbeeld dan werkelijkheid, in al dat licht.
‘Je zou Dartmouth moeten zien,’ zei Craig op een ochtend tegen hem toen ze de trap af liepen voor het ontbijt. ‘Dartmouth bestond al voordat in deze staat het eerste karrenpad was aangelegd.’
Craig was al een paar keer over Dartmouth begonnen, dus had Perry de voor de hand liggende vraag gesteld.
‘Omdat ik niet tot Dartmouth ben toegelaten!’ antwoordde Craig. ‘Dat is tenminste een behoorlijke universiteit. Op Dartmouth zou ik ook een behoorlijke huisgenoot hebben gevonden.’
‘Fuck you,’ zei Perry, niet voor het eerst of voor het laatst.
‘Dank je,’ zei Craig, ‘maar ik ben niet geil op dit moment.’
Het was nooit bij Perry opgekomen om ergens anders te gaan studeren dan hier. Al tientallen jaren gingen de beste leerlingen uit Bad Axe naar deze universiteit. Dit jaar waren er drie toegelaten: Perry, Nicole en een dik meisje dat Maria heette, harp speelde, en voor zover Perry wist sinds de tweede klas van de middelbare school – toen haar moeder zelfmoord pleegde – geen woord meer met iemand had gewisseld, behalve met de schoolpsycholoog.
Zijn ouders, die allebei hadden gestudeerd aan een kleinere universiteit, wat dichter bij Bad Axe, gloeiden van trots toen de bevestigingsbrief binnenkwam. Twee dagen later had zijn vader de grote tegels van het terras goud en rood geschilderd. ‘Dit is het echte werk!’ had hij uitgeroepen. ‘Het is je gelukt, jongen.’
Perry kon zich nauwelijks een oudere of imposantere universiteit voorstellen dan deze, met de reusachtige zuilen van de bibliotheek, het met goud afgebiesde plafond van het Rice Auditorium, of het overschaduwde voorplein met zijn marmeren bankjes. Wat kon Dartmouth nog meer te bieden hebben?
‘Het is exclusief,’ had Craig geantwoord. ‘Een privéschool. Geen klootjesvolk.’ En hij gebaarde om zich heen, naar de muren van hun kamer.
Maar voor Perry was deze universiteit de vervulling van een droom: de zware boeken met hun dunne, doorschijnende pagina’s; de professoren, joviaal of streng; de dikke pilaren van de bibliotheek met zijn eindeloze rijen boeken.
De geur in de smalle gangetjes tussen die boeken vertegenwoordigde voor Perry het summum van bezinning, tientallen jaren van rede en reflectie. Hij leende zelfs boeken die niets met zijn colleges te maken hadden, alleen om hun geur en gewicht te kunnen meenemen naar zijn kamer: A Handbook of Classical Physics. A History of the Anglo-Saxons.
‘Wát?’ vroeg Craig. ‘Hoe kom je aan zulke romantische ideeën, man?’
‘Ik zou het niet weten, mán,’ zei Perry, met een langgerekte nadruk op het laatste woord, als imitatie van een oostkustaccent. ‘En hoe ben jij zo cynisch geworden?’
‘Een kwestie van aangeboren intelligentie,’ zei Craig ad rem. Altijd een weerwoord. Hij had een heel arsenaal van gevatte antwoorden op het puntje van zijn tong.
‘Is dat geen zware last?’ vroeg Perry. ‘Zoveel beter te zijn dan iedereen? Of geeft je dat juist een goed gevoel?’
‘Ik ben eraan gewend,’ zei Craig, ‘dus ik kan het je niet zeggen.’
Perry ging op zijn eigen bed zitten en ritste zijn rugtas open. Je had een rechte lijn door het midden van de kamer kunnen trekken. Steeds als er een tijdschrift, een snoepwikkel of een gedeelte van Craigs wasgoed aan Perry’s kant belandde, schoof hij dat met zijn voet voorzichtig naar Craigs kant terug.
‘Je moeder heeft gebeld,’ zei Craig. ‘Ik zei haar dat je weg was om heroïne te scoren, maar dat je binnen een uurtje wel terug zou zijn.’
‘Bedankt.’
‘Hier,’ zei Craig. ‘Neem mijn mobiel maar, dan kun je haar bellen in de lounge als je wat privacy wilt.’ Hij gooide de telefoon, nauwelijks groter dan een luciferboekje en net zo plat, naar Perry toe. Voor Craig Clements-Rabbitt was het een voortdurende bron van verbazing dat Perry zelf geen mobiel had en afhankelijk was van de antieke telefoon aan de muur van hun kamer. Craig wist hun eigen nummer niet eens en had het toestel alleen aangeraakt om gesprekken voor Perry aan te nemen.
‘Dank je,’ zei Perry. Hij pakte de mobiel, stond op en trok de deur achter zich dicht.
‘Mam?’
De lounge op de eerste verdieping was verlaten, dus strekte Perry zich uit op de blauwe bank, waarbij hij zijn schoenen netjes bij de kussens vandaan hield.
Hij praatte met zijn moeder over zijn colleges, zijn opa, de zaak van zijn vader – een winkel in grasmaaiers, de beste in de stad – en het weer, dat prachtig was geweest. De bomen in Bad Axe waren al dramatisch van kleur veranderd, zei ze, en de blaadjes begonnen te vallen. Ze zou ze zelf moeten aanharken, grapte ze, nu Perry het huis uit was.
‘Ik kan wel een weekendje naar huis komen,’ zei hij. ‘Als ik een lift kan krijgen.’
‘Doe niet zo mal,’ zei zijn moeder. ‘Die bladeren zijn echt geen probleem. Haal jij nou maar goede cijfers.’
Perry was enig kind. Hij had ooit een zusje gehad, maar zij was bij de geboorte gestorven en zijn moeder sprak nooit over haar. Perry wist het alleen doordat zijn grootmoeder had besloten het hem te vertellen toen hij negen was.
Al sinds zijn vroegste jeugd had Perry een denkbeeldig zusje, dat hij zelf had verzonnen. Haar naam was Mary.
Maar toen hij negen was, zei zijn oma dat hij te oud werd voor denkbeeldige speelkameraadjes. En God mocht weten hoe zijn ouders zich voelden als ze hem op zijn kamer urenlang tegen dat denkbeeldige meisje hoorden praten. Anders dan de meeste volwassenen in Perry’s leven vond oma Edwards het niet nodig hem te sparen, juist omdat hij een kind was. Dus vertelde ze hem dat zijn grootvader een alcoholist was geweest en dat zijn oom Benny naar hem aardde. Hij was altijd dronken en werd daarom nooit voor het kerstdiner uitgenodigd. Zij was ook degene die hem uiteindelijk zei dat ze doodging aan blaaskanker en niet in het ziekenhuis ‘revalideerde’, zoals zijn ouders beweerden.
Oma Edwards liet hem het grafje zien, een platte, glimmende steen met de inscriptie babydochter edwards en een datum die Perry niets zei. Nog diezelfde dag was zijn denkbeeldige vriendinnetje Mary verdwenen, alsof een verzonnen zusje net zo gemakkelijk kon sterven als een levend mens. Perry dacht nog maar zelden aan haar, behalve bij die zeldzame gelegenheden dat hij zich opeens weer haar doorschijnend bleke huid herinnerde, en hoe haar zachte, koele, denkbeeldige hand op de zijne aanvoelde als ze die over het papier leidde om hem te leren hoe je een dinosaurus tekende.
Dan rook hij weer haar haar, die warrige rode krullen met de geur van warme aarde.
‘Ik hou van je, mam,’ zei Perry voordat hij ophing.
‘En ik van jou, Perry,’ zei zijn moeder.
‘Veel liefs voor pa.’
‘Veel liefs van hem.’
Nog een paar afscheidswoorden, over en weer, en Perry klapte Craigs hippe mobieltje dicht. Hij kwam overeind van de bank en liep terug. Onderweg kwam hij een paar studenten tegen – vreemden, maar vreemden die hij nu herkende uit de gangen en de kantine. Een van de jongens, die een brilletje met een draadmontuur droeg, kende Perry van college, hoewel hij niet meer wist bij welk vak. Ernstig en beleefd knikten ze elkaar toe.
Het trappenhuis was verlaten. Zijn voetstappen echoden tegen de muren terwijl hij naar de derde verdieping klom, en opeens voelde hij zich verdrietig. Hij verlangde naar zijn moeder, alleen thuis in hun driekamerbungalow. Wat zou ze nu doen, na hun telefoontje? Haar eigen moeder bellen? Televisiekijken?
En hij verlangde naar zijn vader, die nog in de winkel was, waarschijnlijk bezig met een reparatie of een verkoop. Of hij probeerde een jongen te vinden die op zaterdagen in de zaak kon helpen, nu Perry er niet meer was.
Hij dacht ook aan zijn grootvader, op zijn bankje in de gang van Whitcomb Manor, zich al verheugend op de zondag, als Perry’s ouders hem kwamen halen om naar Dumplings te gaan.
Opeens had hij verdriet om het hele stadje, om heel Bad Axe. De drogist. De pizzeria. De gemetselde gevels van die paar winkels in het centrum, die vochten voor hun bestaan. De winkelcentra aan de rand van het niemandsland. De begraafplaats met de vlaggetjes en de bloemen die in de zachte, groene grond waren gestoken. De vrouwen bij Fantastic Sam’s, starend naar het parkeerterrein, wachtend tot er iemand zou binnenstappen met te veel haar.
Heimwee. Eindelijk wist hij nu hoe dat voelde. Maar zodra hij van de trap kwam, met vochtige ogen van emotie, besefte Perry hoe onzinnig dat was. Resoluut wiste hij die belachelijke tranen uit zijn ogen. Sentimentele nonsens. De enige andere Eagle Scout van zijn troep in Bad Axe zat al bij de mariniers en was naar Afghanistan gestuurd. Híj had recht op tranen van heimwee. Perry niet.
Een meisje in minirok kwam om de hoek van de gang, hysterisch lachend in haar mobieltje. Ze keurde hem geen blik waardig. Toen Perry zelf ook de hoek om kwam, zag hij dat er iemand in de deuropening van zijn kamer stond.
Het duurde even voordat hij besefte wie het was.
Die lichtblonde paardenstaart. Die perfecte houding.
Nicole Werner.
Ze draaide zich om toen Perry achter haar opdook en zei ‘Hallo!’ met een vrolijke meisjesstem, hoog en helder als een piccolo.
‘Hallo,’ zei Perry terug. Zijn eigen toon leek een domper op de feestvreugde, maar niemand kon zo sociaal en stralend zijn als Nicole Werner. Craig stond in de kamer, nog steeds in zijn boxershort, zonder shirt.
‘Ik kwam even langs om te zien... hoe het ging, weet je?’ zei ze tegen Perry, maar meteen wierp ze een blik naar Craig, alsof ze hem beleefd bij het gesprek wilde betrekken. ‘En of je nog een studietijd wilt afspreken...?’
‘O. Ja,’ zei Perry. Dat was hij helemaal vergeten. Ze hadden het erover gehad in Bad Axe, nadat ze allebei hun toelatingsbrief hadden ontvangen, maar voordat Nicole haar Ramsey Luke Scholarship had gekregen. Ze wilden het ritueel van hun wekelijkse studiemarathon in stand houden. ‘Oké,’ zei Perry, en hij haalde zijn schouders op.
Craig probeerde Perry’s aandacht te trekken, en Nicole keek weer zijn kant op. ‘O, je mag ook meedoen, als je wilt,’ zei ze tegen Craig.
Craig knikte, leek even na te denken en zei toen: ‘Dat zou handig zijn. Ik kan wel wat hulp gebruiken, een beetje discipline bij mijn studie.’
Nicole knikte. De valse toon ontging haar blijkbaar, evenals het feit dat Craig Clements-Rabbitt halfnaakt voor haar stond en op dinsdagavond om acht uur al in bed had gelegen met een iPod en een exemplaar van Brain Freeze. ‘Geweldig!’ zei ze. ‘Nu moeten we alleen nog een tijd en een plaats afspreken.’ In een flits trok ze haar agenda van onder haar arm vandaan en pakte een pen die ze handig in haar paardenstaart had gestoken. Ze zoog op de pen en bladerde haar agenda door.
‘Ik kan altijd wel,’ zei Craig.
Perry rolde met zijn ogen.