46

ornament.jpg

Karess Flanagan liep achter Perry aan het lokaal uit, de gang door en de hoek om. Hij was rechts afgeslagen toen professor Polson haastig uit de collegezaal was vertrokken en volgde haar nu op – hopelijk – discrete afstand. Hij wilde haar niet irriteren, maar hij moest haar spreken. Dikwijls bleef ze hangen totdat alle studenten weg waren, terwijl ze het bord schoonveegde, haar spullen verzamelde, het licht uitdeed en ten slotte de deur achter zich sloot. Maar vandaag was er iets mis. Ze had het al tegen de studenten gezegd, hoe overbodig ook. Iedereen had het aan haar gezicht gezien toen ze binnenkwam. Haar ogen waren rood en gezwollen.

Perry dacht aan haar man, die zo nijdig had opgehangen toen hij belde. Er was iets gebeurd. En behalve dat hij haar wilde spreken over de briefkaart en over Craig (wat moest hij doen, Craig over de foto vertellen, en over Lucas en Patrick Wright?), voelde hij zich ook verplicht om langs haar kantoortje te gaan en te vragen of hij misschien kon helpen. Ze waren wel geen vrienden, maar hij was toch meer dan zomaar een student.

Die blik in haar ogen, de manier waarop ze haar hand voor haar mond had geslagen en de klas in had gekeken! Op dat moment had hij willen opspringen om naar haar toe te gaan. Hij kon zich gemakkelijk voorstellen dat hij zijn armen om haar heen zou slaan en misschien zelfs bij haar neer zou knielen om haar hartvormige gezichtje in zijn handen te nemen.

Natuurlijk had hij dat niet gedaan, maar na college was hij wel achter haar aan gelopen. Toen de andere studenten links afsloegen, begaf Perry zich naar de dichtstbijzijnde trap, die uitkwam in de gang met professor Polsons kantoortje (hij liep zo dicht achter haar dat hij haar hakken over de treden hoorde klepperen). Nu de anderen waren verdwenen, was Perry zich extra scherp bewust dat Karess hem volgde. Haar puntige zwarte laarzen tikten in rap tempo over het linoleum. Het leek alsof ze hem probeerde in te halen. Perry versnelde zijn pas. Als hij zich omdraaide, zou misschien blijken dat Karess achter hem aan rende. Hij hoopte van niet, want het laatste waaraan hij nu behoefte had was een gesprek met Karess Flanagan.

‘Hé!’ riep ze, toen hij bijna onder aan de trap gekomen was. De zware branddeur stond open. ‘Hé, Perry! Kan ik je even spreken?’

Onwillig bleef hij staan en draaide zich om.

Daar was ze, schitterend als altijd: Karess Flanagan, in een soort paarse legging, lieslaarzen en een halflange blouse of top, geen shirt maar ook geen jurk. Haar haar viel over haar schouders in weelderige krullen met dure highlights, lowlights en wat brunettes als Karess verder nog met hun haar deden om het te stralend te maken voor gewone stervelingen om te aanschouwen. Er bungelden zilveren halve maantjes aan haar oren ze droeg glinsterende rode lipgloss die de indruk wekte alsof ze zopas een kistje frambozen had gezoend, zo heftig dat haar lippen ervan bloedden. ‘Oké?’ vroeg ze, terwijl ze een stap naar hem toe deed. ‘Kunnen we praten?’

Perry gaf geen antwoord. Hij probeerde te kijken alsof hij haar niet begreep, in de hoop dat hij haar zo kon afschrikken. Maar dat werkte niet. Ze kwam nog dichterbij.

‘Eh, kun jij me vertellen wat er precies aan de hand is?’ Ze zei het op dezelfde toon waarop ze alles zei: Eh, moeten we een verslag maken? Eh, moet er een titelpagina bij? Eh, moeten we een bepaald lettertype gebruiken? Eh, dijt het heelal nou uit of niet? Wat ze ook zei tijdens college, het klonk altijd half vermoeid, niet-begrijpend en onnozel. Dat toontje gebruikte ze dus ook buiten de les.

‘Wat?’ vroeg Perry.

‘Nou?’ Karess spreidde haar handen. Ze had bleke handpalmen, en één krankzinnig moment liet Perry bijna zijn blik zakken om te zien of ze volledig glad en rimpelloos waren. Die kans leek hem groot. ‘Hoe zit dat, met jou, en met dit college?’

‘Ik heb geen idee wat je bedoelt,’ zei Perry, hoewel hij vreesde dat hij dat heel goed wist.

‘Nou, in de eerste plaats... wat doe jij eigenlijk hier? Het is een eerstejaarscollege, en jij bent geen eerstejaars.’

Perry keek haar zwijgend aan.

‘Ik bedoel, misschien zijn het mijn zaken niet, maar...’

‘Wat bedoel je met “misschien”?’

Daar moest ze goedmoedig om lachen. Ze leek zelfs te blozen, hoewel dat moeilijk te zien was door alle rouge die ze droeg, maar toch vond hij het een puntje in haar voordeel. Perry had vijandig geklonken, dat hoorde hij zelf ook, maar daar trok ze zich niets van aan. Of misschien geneerde ze zich een beetje voor haar opmerking.

‘Oké,’ zei ze, ‘het zíjn mijn zaken niet. Ik ben gewoon, nou ja, nieuwsgierig. Je hoeft het me niet te vertellen, want we kennen elkaar niet eens, maar ik vind het een rare toestand. Ik geloof niet meteen wat iemand anders beweert, maar een heleboel mensen in de klas denken dat jij met professor Polson slaapt.’

Perry schoot spontaan in de lach, een beetje te luid, en voelde dat hij nu zélf moest blozen, van zijn borst tot aan zijn kruin. Karess haalde haar schouders op en trok een berouwvolle grimas, alsof ze hem ergens op had betrapt en daar nu spijt van had. Ze sloeg haar armen over elkaar alsof ze wachtte tot hij verder zou gaan, maar Perry kon even geen adem krijgen. Ten slotte schraapte ze haar keel en zei: ‘Nou, dát was pijnlijk.’

Ze streek een donkere krul achter haar oor weg, likte haar lippen en vervolgde: ‘Niet dat het iemand iets kan schelen, natuurlijk. Je bent een grote jongen, en zij heeft problemen thuis, dat is duidelijk, maar in mijn studentenhuis gaan ook allerlei verhalen over Nicole Werner en Alice Meyers en dat meisje dat is weggelopen...’ Ze gaf de namen extra nadruk, niet alleen met haar stem, maar ook met een wapperende beweging van haar handen, alsof ze een wervelwind veroorzaakte rond ieder nieuw punt op haar lijstje. ‘En die internetfoto’s van Nicole Werners huisgenote, die metroseks heeft gehad met een muziekprof, en dan dit rare college, waarvoor we naar het mortuarium moeten, en professor Polson die vandaag bijna een zenuwinzinking kreeg voor de klas! Ik begin me echt af te vragen wat voor college dit eigenlijk is. Ik bedoel, ik was toegelaten tot Columbia! Ik ben hier alleen naartoe gegaan omdat ik dacht dat het rústiger zou zijn.’

‘Josie?’ vroeg Perry eindelijk, toen hij haar monoloog op zich had laten inwerken, zoekend naar een betekenis.

‘Wat?’ vroeg Karess.

‘Nicoles huisgenote? Josie?’

‘Ja, ik denk het. Die van Omega Theta Tau. Het staat overal op internet. Ik heb het gemaild gekregen van wel vierhonderd verschillende mensen. Ik geloof niet dat haar naam erbij staat, alleen die smerige foto’s, maar iedereen zegt dat ze Nicole Werners huisgenote was.’

‘Dat moet Josie zijn,’ zei Perry.

‘Het zal wel,’ beaamde Karess. ‘Maar als mijn ouders ervan horen, zullen ze zich afvragen wat hier allemaal aan de hand is. Ik kom van een katholieke school. We wonen in Hollywood, maar we zijn goed katholiek.’

‘Wie is Alice Meyers?’ De naam kwam Perry wel bekend voor, maar hij kon er geen gezicht bij bedenken.

‘God, weet je dat niet? Dat weet iederéén. Ze is de geest van Godwin Hall.’ Karess sperde haar ogen wijd open en wapperde weer met haar hand – een ironische onderstreping van het spookverhaal, veronderstelde Perry.

‘Waar heb je het over?’ vroeg hij.

Karess gooide haar boekentas op de grond tegen de muur, alsof ze van plan was nog uren met Perry te staan praten in de kelder van Godwin Hall. Ze wees met haar duim over haar schouder.

‘De studiekelder,’ zei ze. ‘Je weet wel... Alice Meyers? Ze is ooit verdwenen, ergens in de sixties, geloof ik. Niemand komt ooit in de buurt van die studiekelder, omdat ze daar nog schijnt rond te spoken.’

De Alice Meyers Studiekelder. Natuurlijk!

‘Wij zaten daar wel te studeren,’ zei Perry. ‘Vorig jaar.’

‘Het zal wel,’ zei Karess, knipperend met haar wimpers, terwijl ze tegelijkertijd haar wenkbrauwen optrok, alsof ze wilde zeggen: dat had ik wel gedacht. ‘Maar de meeste mensen blijven er vandaan. De laatste jaren werd dat spookverhaal doodgezwegen – tot aan het ongeluk van Nicole Werner. Daardoor heb je er vorig jaar misschien niets over gehoord. Je woont nu toch niet op de campus?’

‘Nee.’

‘Nou, die Alice Meyers duikt overal op. Dat komt eigenlijk door een clubje meiden, een stel cutters. Ze hebben onderzoek gedaan naar Alice Meyers en schijnen nu samen te komen in die studiekelder om aan voodoo te doen, een ouijabord te raadplegen, dat soort onzin. Ik weet het niet precies, maar tegenover mij woont zo’n meisje dat haar armen met scheermesjes heeft bewerkt. Iemand zei dat ze ook bij dat clubje hoort. Echt ziek.’

Karess keek hem vol afschuw aan, maar Perry was niet echt verbaasd. Zelfs in Bad Axe had je goth-girls die aan wicca deden en zichzelf sneden. Volgens de geruchten gingen ze naar de begraafplaats om zich naakt op de graven van dode tienermeisjes uit te strekken. Perry was nooit zo geïnteresseerd geweest in die verhalen, maar nu dacht hij aan professor Polson en haar boek. Dit was echt iets wat ze moest weten, iets wat hij met haar moest bespreken. Perry knikte, om een eind te maken aan het gesprek, en draaide zich om naar de trap, maar Karess greep hem bij zijn arm. ‘Hé, ik was nog niet klaar.’

Het was zo brutaal en opdringerig dat Perry verontwaardigd protesteerde.

Karess scheen eindelijk te beseffen hoe belachelijk ze zich gedroeg en stamelde: ‘Sorry. Ik... Nou ja, ik wil je gewoon wat beter leren kennen. Wil je koffie, of ontbijt, of zo? Dan kunnen we praten. Moet je nu ergens naartoe? Ik bedoel...’ Karess knikte in de richting van de trap. Ze bedoelde professor Polson, dat was duidelijk.

‘Professor Polson leek me niet in de stemming voor een bespreking – of waar jullie het ook over hebben, samen. Dan kun je beter met mij praten.’

Ze sloeg haar ogen neer, hoewel ze hem bleef aankijken, en knipperde met haar wimpers, als in een bizarre flirt. Perry probeerde haar te zeggen dat dit belachelijk was, maar de woorden wilden niet komen. Het lukte hem zelfs niet om nee te schudden.

Karess wachtte. Toen Perry niet reageerde, zei ze quasipruilend: ‘Dan mag je mijn loodzware boekentas dragen.’ En ze wees naar de tas op de grond.

Het Ontwaken
9789049953218.html
9789049953218-1.html
9789049953218-2.html
9789049953218-3.html
9789049953218-4.html
9789049953218-5.html
9789049953218-6.html
9789049953218-7.html
9789049953218-8.html
9789049953218-9.html
9789049953218-10.html
9789049953218-11.html
9789049953218-12.html
9789049953218-13.html
9789049953218-14.html
9789049953218-15.html
9789049953218-16.html
9789049953218-17.html
9789049953218-18.html
9789049953218-19.html
9789049953218-20.html
9789049953218-21.html
9789049953218-22.html
9789049953218-23.html
9789049953218-24.html
9789049953218-25.html
9789049953218-26.html
9789049953218-27.html
9789049953218-28.html
9789049953218-29.html
9789049953218-30.html
9789049953218-31.html
9789049953218-32.html
9789049953218-33.html
9789049953218-34.html
9789049953218-35.html
9789049953218-36.html
9789049953218-37.html
9789049953218-38.html
9789049953218-39.html
9789049953218-40.html
9789049953218-41.html
9789049953218-42.html
9789049953218-43.html
9789049953218-44.html
9789049953218-45.html
9789049953218-46.html
9789049953218-47.html
9789049953218-48.html
9789049953218-49.html
9789049953218-50.html
9789049953218-51.html
9789049953218-52.html
9789049953218-53.html
9789049953218-54.html
9789049953218-55.html
9789049953218-56.html
9789049953218-57.html
9789049953218-58.html
9789049953218-59.html
9789049953218-60.html
9789049953218-61.html
9789049953218-62.html
9789049953218-63.html
9789049953218-64.html
9789049953218-65.html
9789049953218-66.html
9789049953218-67.html
9789049953218-68.html
9789049953218-69.html
9789049953218-70.html
9789049953218-71.html
9789049953218-72.html
9789049953218-73.html
9789049953218-74.html
9789049953218-75.html
9789049953218-76.html
9789049953218-77.html
9789049953218-78.html
9789049953218-79.html
9789049953218-80.html
9789049953218-81.html
9789049953218-82.html
9789049953218-83.html
9789049953218-84.html
9789049953218-85.html
9789049953218-86.html
9789049953218-87.html
9789049953218-88.html
9789049953218-89.html
9789049953218-90.html
9789049953218-91.html
9789049953218-92.html
9789049953218-93.html
9789049953218-94.html
9789049953218-95.html
9789049953218-96.html
9789049953218-97.html
9789049953218-98.html
9789049953218-99.html
9789049953218-100.html
9789049953218-101.html
9789049953218-102.html
9789049953218-103.html
9789049953218-104.html
9789049953218-105.html
9789049953218-106.html
9789049953218-107.html
9789049953218-108.html
9789049953218-109.html
9789049953218-110.html
9789049953218-111.html
9789049953218-112.html
9789049953218-113.html
9789049953218-114.html
9789049953218-115.html
9789049953218-116.html
9789049953218-117.html
9789049953218-118.html
9789049953218-119.html