63

ornament.jpg

De rector van de muziekfaculteit leunde naar achteren in zijn gestoffeerde stoel, draaiend met zijn duimen toen Shelly binnenkwam. Hij leek een toonbeeld van rust en zelfbeheersing, behalve dat hij bloosde. Zijn secretaresse had Shelly’s komst gemeld, waarna Shelly een kwartier op de gang voor zijn kantoor had moeten wachten. Hij had dus alle tijd gehad om deze façade van rust op te bouwen, maar kon weinig veranderen aan zijn hartslag, die behoorlijk was verhoogd door de angst voor een mogelijk conflict of gewoon door gêne.

‘Mevrouw Lockes,’ zei hij.

Shelly schudde haar hoofd. Ze zag geen reden om met dit spelletje door te gaan. ‘Zeg maar Shelly,’ zei ze terneergeslagen, ‘zoals altijd. En als je het goedvindt, zeg ik Alex. Ik ken je al twintig jaar, Alex, en ik ben hier niet om over mijn baan te praten.’

De rector bloosde nog dieper. Hij was een bleke, vadsige man. Omdat ze hem voor die tijd niet kende, had Shelly altijd gedacht dat hij pas op middelbare leeftijd zo dik was geworden, maar voor het eerst kon ze zich hem nu voorstellen als een mollig jongetje van zeven, dat op het schoolplein door lange slungels achternagezeten werd, hijgend en vechtend tegen zijn tranen. Toen moesten zijn wangen precies dezelfde kleur hebben gehad.

Alex zuchtte, richtte zich op en stak zijn handen onder het bureau, waar Shelly ze niet kon zien.

‘Het spijt me, maar ik kom je om een gunst vragen, Alex,’ zei Shelly. Ze zag dat zijn kin even trilde, bijna onwaarneembaar, en hief een hand op om te voorkomen dat hij iets zou zeggen wat hij waarschijnlijk toch niet over zijn lippen had kunnen krijgen. ‘Wees maar niet bang,’ zei ze. ‘Het gaat niet over mijn baan, dat zei ik je al, en ik wil je ook niet om referenties vragen of je op een andere manier in verlegenheid brengen, Alex. Dit is een heel andere zaak. Iets wat de universiteit raakt, zou je kunnen zeggen. Herinner je je nog dat ongeluk van afgelopen voorjaar? Met Nicole Werner? En die eerstejaarsstudent uit Bad Axe?’

De rector knikte langzaam, met zijn lippen op elkaar geklemd, en trok zijn wenkbrauwen op, alsof hij vreesde dat het een strikvraag was. Shelly keek hem afwachtend aan, totdat hij eindelijk antwoordde: ‘Ja. Natuurlijk.’

‘Ik heb eigenlijk nooit een aanleiding gehad om je dit te vertellen. In het voorjaar heb ik je nauwelijks gezien, het ging jou ook niet aan, en ondanks al mijn inspanningen is mijn rol bij dat ongeluk nooit in de krant gekomen. Jij kon dat dus niet weten, maar ik was de eerste die ter plaatse was. Die avond reed ik van de sportschool naar huis. De vrouw die het alarmnummer heeft gebeld, was ik.’

‘O,’ zei hij. ‘Ach.’ Hij leek geïnteresseerd, maar wilde dat niet laten blijken, uit angst dat Shelly hem in een of andere juridische, psychologische of academische val wilde lokken.

‘De krant schreef dat ik geen aanwijzingen over de plek van het ongeluk had gegeven, dat ik alweer was vertrokken, en allerlei andere onzin. Er klopte helemaal niets van. Tot nu toe begreep ik niet waarom ze de feiten zo hadden verdraaid. Incompetentie, dacht ik: zo’n plaatselijk krantje dat de ene fout op de andere stapelt en nog niet eens in staat is een ingezonden brief te publiceren. Nu pas besef ik dat ze me bewust die indruk wilden geven. Want het tegendeel is waar. Het is een goed geoliede machine, een professionele operatie, die wordt aangestuurd door de universiteit. Ik weet niet hoe of waarom, maar...’

Shelly aarzelde een moment toen ze de uitdrukking op het gezicht van de rector zag. Je kon het geen afschuw of weerzin noemen, maar het kwam wel uit dezelfde emotie voort.

Hij dacht dat ze niet goed bij haar hoofd was. Paranoïde en schizofreen, misschien.

Hij dacht terug aan al die jaren dat hij haar nu kende en vroeg zich af of de symptomen al eerder zichtbaar waren geweest. Natuurlijk waren er aanwijzingen: haar bewering dat Händel beter zou zijn dan Mozart, haar seksuele voorkeur, de foto van haar kat die ze op haar bureau had staan. De rector bloosde niet meer. Hij hoefde zich niet gegeneerd te voelen, omdat hij niet langer dacht dat hij een gelijke, een collega of zelfs maar een voormalige werkneemster tegenover zich had. Hij bevond zich in het gezelschap van een gek.

Shelly zuchtte, vechtend tegen haar tranen. Ze slikte even en zei: ‘Je gelooft me niet, maar dat verwacht ik ook niet van je. Ik werk al een hele tijd voor je, daarom wil ik je iets eenvoudigs vragen, waarmee alleen jij me kunt helpen. Je moet aandringen op een onderzoek naar de verdwijning van een jonge vrouw aan de universiteit hier. Ze studeerde viool en was lid van Omega Theta Tau, het damesdispuut. Afgelopen winter is ze verdwenen, en voor zover ik op internet kan nagaan, heeft de plaatselijke politie of de universiteit nooit een onderzoek ingesteld. Als rector van de muziekfaculteit wil jij natuurlijk ook weten wat er met dat meisje is gebeurd. Het kan toch niet dat een tweedejaars muziekstudente zomaar zoek raakt?’

Aan zijn gezicht zag Shelly dat hij nog nooit van de vermiste violiste had gehoord en ook niets over haar wilde horen. Maar zijn twijfel aan Shelly’s toerekeningsvatbaarheid was naar de achtergrond verdwenen en had plaatsgemaakt voor een veel grotere zorg: zijn verantwoordelijkheid, zijn reputatie, zijn goede naam. Tot Shelly’s opluchting zag ze dat hij een pen uit zijn zak haalde, een schrijfblok van de hoek van zijn bureau naar het midden schoof en tegen haar knikte, als een teken om door te gaan.

‘Waarom maak jij je zo druk over dat meisje? En hoe heb je hiervan gehoord?’

‘Ze was een “zuster” van Nicole Werner en Josie Reilly, alle drie lid van hetzelfde damesdispuut. En het lijkt mij... veel te toevallig, allemaal. Waar is dat meisje nu, en waarom heeft niemand enige informatie over haar gegeven?’

‘Dus...’ Hij legde de pen neer. ‘Je weet niet eens óf ze nog vermist wordt. Misschien studeert ze weer, of is ze terug bij haar familie?’

Shelly knikte. ‘Klopt. Dat weet ik niet.’

‘Goed, ik zal navraag doen. Maar ik begrijp niet wat dit ermee te maken heeft – met wat dan ook.’

‘Dank je. Ik vraag je alleen om een onderzoek in te stellen. En zou je me ook willen vertellen...’ Nu ze het vroeg, besefte ze pas dat deze vraag al de hele tijd op haar lippen lag. ‘Kun je me zeggen hoe Josie Reilly bij mij terecht is gekomen als werkstudente? Ze heeft toch geen beurs? Die posities zijn bedoeld voor studenten met weinig geld.’

De rector sloot zijn ogen en schraapte zijn keel. Zijn mond vertrok, alsof hij met zijn dichte ogen iets pijnlijks had gezien. Toen hij weer opkeek, zei hij zuchtend: ‘Dat is ook al zoiets in die hele, ongelukkige situatie, Shelly. Ze werd niet betaald. Ze wilde alleen ervaring opdoen en was bereid gratis te werken omdat ze wist dat ze anders dat baantje niet zou krijgen. Daarom heb ik haar naar jou toe gestuurd. In de eerste plaats omdat ze zo’n goede en aardige studente is, en in de tweede plaats omdat haar moeder en mijn vrouw oude studievriendinnen zijn. Allebei lid van hetzelfde dispuut.’

Het Ontwaken
9789049953218.html
9789049953218-1.html
9789049953218-2.html
9789049953218-3.html
9789049953218-4.html
9789049953218-5.html
9789049953218-6.html
9789049953218-7.html
9789049953218-8.html
9789049953218-9.html
9789049953218-10.html
9789049953218-11.html
9789049953218-12.html
9789049953218-13.html
9789049953218-14.html
9789049953218-15.html
9789049953218-16.html
9789049953218-17.html
9789049953218-18.html
9789049953218-19.html
9789049953218-20.html
9789049953218-21.html
9789049953218-22.html
9789049953218-23.html
9789049953218-24.html
9789049953218-25.html
9789049953218-26.html
9789049953218-27.html
9789049953218-28.html
9789049953218-29.html
9789049953218-30.html
9789049953218-31.html
9789049953218-32.html
9789049953218-33.html
9789049953218-34.html
9789049953218-35.html
9789049953218-36.html
9789049953218-37.html
9789049953218-38.html
9789049953218-39.html
9789049953218-40.html
9789049953218-41.html
9789049953218-42.html
9789049953218-43.html
9789049953218-44.html
9789049953218-45.html
9789049953218-46.html
9789049953218-47.html
9789049953218-48.html
9789049953218-49.html
9789049953218-50.html
9789049953218-51.html
9789049953218-52.html
9789049953218-53.html
9789049953218-54.html
9789049953218-55.html
9789049953218-56.html
9789049953218-57.html
9789049953218-58.html
9789049953218-59.html
9789049953218-60.html
9789049953218-61.html
9789049953218-62.html
9789049953218-63.html
9789049953218-64.html
9789049953218-65.html
9789049953218-66.html
9789049953218-67.html
9789049953218-68.html
9789049953218-69.html
9789049953218-70.html
9789049953218-71.html
9789049953218-72.html
9789049953218-73.html
9789049953218-74.html
9789049953218-75.html
9789049953218-76.html
9789049953218-77.html
9789049953218-78.html
9789049953218-79.html
9789049953218-80.html
9789049953218-81.html
9789049953218-82.html
9789049953218-83.html
9789049953218-84.html
9789049953218-85.html
9789049953218-86.html
9789049953218-87.html
9789049953218-88.html
9789049953218-89.html
9789049953218-90.html
9789049953218-91.html
9789049953218-92.html
9789049953218-93.html
9789049953218-94.html
9789049953218-95.html
9789049953218-96.html
9789049953218-97.html
9789049953218-98.html
9789049953218-99.html
9789049953218-100.html
9789049953218-101.html
9789049953218-102.html
9789049953218-103.html
9789049953218-104.html
9789049953218-105.html
9789049953218-106.html
9789049953218-107.html
9789049953218-108.html
9789049953218-109.html
9789049953218-110.html
9789049953218-111.html
9789049953218-112.html
9789049953218-113.html
9789049953218-114.html
9789049953218-115.html
9789049953218-116.html
9789049953218-117.html
9789049953218-118.html
9789049953218-119.html