18

ornament.jpg

Het was een van die zielloze, dodelijk saaie dagen op het kantoor van het Kamermuziekgenootschap. Als een zoemende ondertoon, letterlijk. Een vlieg die tussen Shelly’s raam en de hor terecht was gekomen wierp zich met uitgeputte woede tegen de twee barrières aan. Ze keek ernaar vanachter haar bureau. Het bijna elektrische gezoem wedijverde met het geluid van haar half slapende computer.

Het was eind september, en het weer deed verwoede pogingen om te veranderen. De hemel was eerder lavendelkleurig dan blauw, en buiten hing een geur van blaadjes die zoeter en zachter werden, hun verzet opgaven en naar een lagere versnelling schakelden. Bij die overgang van zomer naar herfst herinnerde Shelly zich altijd alle voorafgaande septembermaanden uit haar leven – het stof dat rond haar tafeltje op de kleuterschool zweefde, de bobby-socks en glimmende schoenen die ze nog als studente had gedragen, sjouwend met dure studieboeken van de winkel naar haar kleine kamertje boven de Beer Depot, en alle septembers daarna, toen de jaren voorbij gleden langs het raam van haar kantoor bij het Kamermuziekgenootschap van de universiteit.

Ze vroeg zich af hoe september aanvoelde voor mensen die niet in het onderwijs werkten. Waren zij soms immuun voor de melancholie en de herinnering?

Alsof je een van de Twaalf Werken van Hercules oversloeg, dacht Shelly. Je zat nog wel met de wanhoop van Kerstmis, maar zonder dat je het einde van iedere zomervakantie van je leven hoefde over te doen, verlost van het trieste besef van je eigen sterfelijkheid, jaar na jaar, als de jongelui weer in een grote zwerm je leven binnenstormden met hun vers geslepen potloden en hun nieuwe sweaters.

Nee, zo zou het wel niet zijn, veronderstelde ze. Iedereen kreeg die kalender al zo jong in zijn hoofd gegrift dat er niet viel te ontkomen aan die sfeer van sterfelijkheid die de herfst met zich meebracht.

‘God, wat kun jij deprimerend zijn,’ zei haar ex-man dan. Dat zei hij ook op de dag waarop ze bij hem wegging, terwijl hij droevig zijn hoofd schudde – voordat het leek of er een schakelaar bij hem omging en hij haar achterna stormde en met gebalde vuisten op haar insloeg toen ze de achterdeur uit stapte. Hij sleurde haar aan haar haren weer naar binnen.

‘Shelly?’

‘Ja?’

‘Ik geloof dat al het werk gedaan is. Zou ik misschien...?’

‘... wat eerder weg kunnen?’ Shelly onderdrukte een vermoeide zucht.

‘Ja,’ zei Josie, terwijl ze een lok zijdezacht zwart haar om haar wijsvinger wikkelde. Ze hield haar hoofd schuin, bijna in een rechte hoek, zoals een mus. ‘Het is feestweek.’

‘Ben je lid van een dispuut?’ vroeg Shelly.

‘Ja,’ zei Josie.

‘Welk huis?’

‘Omega Theta Tau.’ Josie legde een trotse klemtoon op elk van de Griekse letters.

Shelly draaide om zich op haar stoel en keek Josie aan, die al in de deuropening stond. ‘Was dat ook niet het dispuut van Nicole Werner, dat verongelukte meisje?’

Josie knikte langzaam en melodramatisch, met haar ogen halfdicht.

‘Kende je haar?’ vroeg Shelly. Hoe was het mogelijk dat ze niet had geweten dat Josie lid was van een dispuut – nota bene hetzelfde dispuut als Nicole Werner?

Josie haalde haar schouders op. ‘We kenden haar allemaal. Zij en ik hebben samen de ontgroening en de inauguratie gedaan. Het is geen groot huis: zestig meisjes maar. Ja, ik kende haar. Het was een vreselijke schok.’

Shelly stond op en zei: ‘Wist je...’

‘... dat jij ook bij een dispuut hebt gezeten?’ Josies gezicht klaarde op. ‘Ja. Je droeg dat T-shirt van Eta Lambda toen ik je tegen het lijf liep bij de sportschool, dus heb ik je opgezocht op hun plaquettemuur toen ik daar voor een feestje was. En ik vond je naam! Cool, hoor. Ik bedoel, het was vast een veel beter dispuut in de tijd dat jij...’

‘Nee,’ zei Shelly. Ze schudde haar hoofd, verlegen met dat oude defensieve gevoel over haar dispuut, dat ze als lesbo van in de veertig toch al lang achter zich moest hebben gelaten. ‘Nee, dat wilde ik niet vragen. Wist je dat ik getuige was van het ongeluk – het ongeluk van Nicole Werner? Ik was de eerste die ter plaatse was.’

Josie beet op haar lip en keek naar het plafond terwijl ze in haar herinnering groef. Tevergeefs. ‘Nee,’ zei ze. Toen sperde ze haar ogen open. ‘O, was jíj dat? Die vrouw van middelbare leeftijd die het alarmnummer belde zonder de juiste aanwijzingen te geven?’

Shelly voelde dat ze vuurrood werd. Ze zuchtte diep en schudde nog eens haar hoofd. ‘Nee, ik heb ze precies verteld wat er aan de hand was en waar ze moesten zijn. Ik was er nog toen de ziekenwagen kwam en ik ben erbij gebleven totdat ze die twee studenten...’

‘Jezus,’ zei Josie. ‘Dat moet vreselijk zijn geweest. Ik had geen idee.’

Natuurlijk niet.

Hoe zou ze ook?

Shelly’s naam had nooit de pers gehaald, en de krant had alleen maar foutieve informatie over het ongeluk afgedrukt – behalve dan het feit dat Shelly van middelbare leeftijd was.

‘Dat verhaal in de krant klopte helemaal niet,’ zei Shelly. ‘Ik was erbij toen ze Nicole en Craig meenamen.’

‘O. Wauw! Goh, wat lullig. Maar eh... wat ik vragen wilde...’

‘Of je eerder weg mag?’

‘Ja.’

‘Ga maar,’ zei Shelly, en in minder dan een seconde was het meisje verdwenen. Shelly staarde naar de lege drempel en hoorde de voordeur van het Kamermuziekgenootschap open- en dichtgaan. Daarna het geluid van Josies platte zwarte schoenen die de trap af klepperden. Shelly ging weer zitten, opende een la van haar bureau en haalde er een map uit met Josies naam erop.

Haar cv en haar sollicitatieformulier. Shelly zocht naar Omega Theta Tau. Die meiden vermeldden dat altijd op hun formulieren. Ze waren zo onder de indruk van zichzelf dat ze verwachtten dat iedereen dat zou zijn.

Maar het stond nergens in de papieren. Josie had alleen haar huisadres in Grosse Isle als contactadres opgegeven.

Grosse Isle?

Hoe had dát Shelly kunnen ontgaan?

Het meisje kreeg een financiële aanvulling voor haar ‘werk’ bij het Kamermuziekgenootschap. Sinds wanneer had iemand uit Grosse Isle een beurs nodig? Toen Shelly zelf nog studeerde, had een van de andere meisjes uit het dispuut haar voor een weekendje bij haar thuis uitgenodigd. Ze kwam uit Grosse Isle. Het huis waar ze was opgegroeid had een helipad en de helikopter van haar vader stond op het dak.

Natuurlijk wist Shelly niets van de situatie van de Reilly’s, ook al kwamen ze uit de rijkste voorstad van de hele staat. Een bittere echtscheiding van haar ouders – of ziekte in de familie, of werkloosheid – had hun misschien geldzorgen opgeleverd. Het was niet Shelly’s taak om de financiële situatie van de kandidaat te beoordelen. Die aanvraag ging van het Steunfonds naar de rector van de muziekfaculteit, die er zijn stempel op zette.

Shelly legde de map weer in de la en keek uit het raam. Een witte vlinder die op de vensterbank wilde landen werd steeds door de wind teruggeworpen als hij in de buurt kwam.

Shelly keek ernaar en had met de vlinder te doen. Het was geen prettig gezicht, maar ze kon haar ogen er niet van losmaken. Haar blik bleef eraan hangen, terwijl de gedachten door haar hoofd tolden.

Omega Theta Tau.

Dat waren de maagden, de Virgin Sisters. Hun huis en hun dispuut hadden een reputatie van kuisheid en soberheid. Daar had de pers ook de nadruk op gelegd bij Nicole Werner. Het was een element van de tragedie: dat ze zo’n braaf meisje was geweest.

In Shelly’s eigen studententijd, in de jaren tachtig, was meer cynisme geweest – hoe vreemd het ook leek om te bedenken dat Amerikanen in de loop van de tijd onschuldiger waren geworden.

In die dagen was Omega Theta Tau het ideale dispuut geweest voor meisjes die in de politiek gingen of met een politicus wilden trouwen. Daarom gedroegen ze zich onberispelijk. Shelly wist bijna zeker dat de vrouw van de gouverneur ook lid van ott was geweest. En wie allemaal verder nog? Die machtige disputen waren als door telefoonlijnen met de belangrijkste mensen in het land verbonden. Misschien was iedere vrouwelijke rechter wel lid geweest; in elk geval de helft van de vrouwelijke advocaten met de ambitie om ooit rechter – of senator, of congreslid – te worden. Ook een aanzienlijk aantal echtgenotes van senatoren en congresleden in het land was afkomstig uit Omega Theta Tau, en misschien zelfs een paar First Lady’s.

Shelly’s eigen dispuut, Eta Lambda, was heel anders geweest. Zij stonden bekend als het vriendelijke meidenclubje, niet zo cool als de andere huizen, niet zo populair, niet zo aantrekkelijk.

Je zou denken dat de sfeer daarom meer ontspannen zou zijn geweest, meer relaxed, met minder druk van alle kanten, maar zo was het niet. Omdat ze op de onderste tree van de corpsladder stonden waren de leden van Eta Lambda juist extra streberig, meedogenloos en wreed. Shelly’s levendigste herinnering uit die tijd was de keer dat ze de trap af kwam in haar galajurk voor de avond van de inauguratie. De meisjes die al beneden stonden in hun eigen mooiste jurken keken elkaar even aan en begonnen als op een teken achter hun hand te giechelen.

Shelly’s hart ging zo tekeer dat ze bang was geweest dat ze zou flauwvallen. Nog altijd wist ze niet waar de andere meisjes om hadden gelachen. Misschien had ze te dik geleken, of was de jurk te bloot geweest. Het kon ook aan haar kapsel hebben gelegen, aan haar make-up, haar kleine tasje met glitters, of de keuze van haar schoenen. Ze zou het nooit weten, en dat was ook de bedoeling niet. Niet één meisje onder al die zusters zou zo vriendelijk zijn geweest het haar te zeggen, of haar gerust te stellen. Dus daalde Shelly de trap af (wat kon ze anders doen?) en bewoog zich die hele avond in een wolk van schaamte. Tijdens de activiteiten dook ze bij elke gelegenheid naar het toilet om zichzelf in de spiegel te inspecteren: haar tanden, het blonde haar over haar kraag, haar wenkbrauwen. Ze besnuffelde haar oksels, zelfs haar slip. Ze controleerde de voor- en achterkant van haar jurk, en haar behabandjes, maar het ergste was dat ze helemaal niets kon vinden! Wat het ook was, iedereen kon het zien, behalve zijzelf.

De volgende twee jaar als lid van Eta Lambda bleef ze proberen om erachter te komen, het te zien of te doorgronden, maar het lukte haar niet, hoewel ze zich steeds opnieuw schrap zette om de confrontatie aan te gaan, met wat het ook was. Dag in, dag uit.

Het was een zinloze verspilling van jeugdige energie en tijd, wist ze nu, hoewel ze dankzij Eta Lambda ook een paar vriendinnen voor het leven had gevonden; vriendinnen die haar door haar tentamens, haar studie, haar gewelddadige huwelijk en haar scheiding heen hadden gesleept, vriendinnen die haar ook hadden geaccepteerd in haar nieuwe leven als lesbienne.

Uit dat merkwaardige vrouwendispuut was een bijzondere loyaliteit ontstaan, een speciale band – niet van het bloed, maar van een ander kostbaar lichaamsvocht, wat dan ook, dat ze met elkaar deelden.

De vlinder leek nu door de kracht van de wind tegen de vensterbank te worden gedrukt en niet meer weg te kunnen.

Het was echt akelig om te zien. De bries, heel licht en ongevaarlijk voor alles wat niet uit dunne draadjes en tissue bestond, zoals die vlinder, dreigde het insect tegen de stenen te verpletteren. Shelly keek er nog een paar seconden naar en besloot toen dat ze geen andere keus had dan het raam te openen en de vlinder binnen te laten. Gelukkig werkte ze in een van de schaarse gebouwen op de campus waar je de ramen nog kon opendoen, hoewel ze dat zelden deed. Ze moest behoorlijk wat kracht zetten om met één hand de zware ruit omhoog te trekken, terwijl ze met haar andere voorzichtig probeerde de vlinder op te pakken.

Dat lukte. Ze had kunnen zweren dat ze zijn hartje voelde kloppen (niet meer dan een fluistering van atomen, een stoffige seconde van paniek). Zelf was ze ook doodsbang toen ze de vlinder van haar vingers op het bureau liet glijden, waar hij bewegingloos bleef liggen. (Had ze hem doodgemaakt, vermóórd?)

Opeens was ze ervan overtuigd dat ze het diertje had doodgedrukt, van angst had laten sterven, dodelijk verwond, maar na een paar seconden klapperde de vlinder met zijn vleugels en kwam omhoog. Shelly deed een stap terug, om ruimte te maken toen hij langs haar heen vloog, door haar kantoortje naar de deur en de andere kamers, waar hij van muur naar muur fladderde, totdat ze de kantoordeur opende. De vlinder zweefde de trap af, naar de buitendeur die openstond, en verdween de vrije wereld in.

Het Ontwaken
9789049953218.html
9789049953218-1.html
9789049953218-2.html
9789049953218-3.html
9789049953218-4.html
9789049953218-5.html
9789049953218-6.html
9789049953218-7.html
9789049953218-8.html
9789049953218-9.html
9789049953218-10.html
9789049953218-11.html
9789049953218-12.html
9789049953218-13.html
9789049953218-14.html
9789049953218-15.html
9789049953218-16.html
9789049953218-17.html
9789049953218-18.html
9789049953218-19.html
9789049953218-20.html
9789049953218-21.html
9789049953218-22.html
9789049953218-23.html
9789049953218-24.html
9789049953218-25.html
9789049953218-26.html
9789049953218-27.html
9789049953218-28.html
9789049953218-29.html
9789049953218-30.html
9789049953218-31.html
9789049953218-32.html
9789049953218-33.html
9789049953218-34.html
9789049953218-35.html
9789049953218-36.html
9789049953218-37.html
9789049953218-38.html
9789049953218-39.html
9789049953218-40.html
9789049953218-41.html
9789049953218-42.html
9789049953218-43.html
9789049953218-44.html
9789049953218-45.html
9789049953218-46.html
9789049953218-47.html
9789049953218-48.html
9789049953218-49.html
9789049953218-50.html
9789049953218-51.html
9789049953218-52.html
9789049953218-53.html
9789049953218-54.html
9789049953218-55.html
9789049953218-56.html
9789049953218-57.html
9789049953218-58.html
9789049953218-59.html
9789049953218-60.html
9789049953218-61.html
9789049953218-62.html
9789049953218-63.html
9789049953218-64.html
9789049953218-65.html
9789049953218-66.html
9789049953218-67.html
9789049953218-68.html
9789049953218-69.html
9789049953218-70.html
9789049953218-71.html
9789049953218-72.html
9789049953218-73.html
9789049953218-74.html
9789049953218-75.html
9789049953218-76.html
9789049953218-77.html
9789049953218-78.html
9789049953218-79.html
9789049953218-80.html
9789049953218-81.html
9789049953218-82.html
9789049953218-83.html
9789049953218-84.html
9789049953218-85.html
9789049953218-86.html
9789049953218-87.html
9789049953218-88.html
9789049953218-89.html
9789049953218-90.html
9789049953218-91.html
9789049953218-92.html
9789049953218-93.html
9789049953218-94.html
9789049953218-95.html
9789049953218-96.html
9789049953218-97.html
9789049953218-98.html
9789049953218-99.html
9789049953218-100.html
9789049953218-101.html
9789049953218-102.html
9789049953218-103.html
9789049953218-104.html
9789049953218-105.html
9789049953218-106.html
9789049953218-107.html
9789049953218-108.html
9789049953218-109.html
9789049953218-110.html
9789049953218-111.html
9789049953218-112.html
9789049953218-113.html
9789049953218-114.html
9789049953218-115.html
9789049953218-116.html
9789049953218-117.html
9789049953218-118.html
9789049953218-119.html