59
‘Hé, Perry.’
‘Josie.’
‘Ik heb je al een tijd niet gezien.’
Perry kon haar niet ontwijken. Ze was pal voor hem en Karess blijven staan. Het enige wat hij kon doen, zonder een van hen lijfelijk uit de weg te duwen, was over een tafeltje te duiken waar twee ouderejaars een vel met berekeningen nijdig heen en weer schoven tussen hen in. Ook dat was dus geen optie.
‘Ja,’ zei hij tegen Josie, terwijl hij nadrukkelijk langs haar heen keek in de richting van de Starbucks-balie, om haar duidelijk te maken dat hij daarheen onderweg was en geen zin had om hier te staan kletsen. Maar Josie was nooit erg gevoelig geweest voor hints. ‘Woon je weer samen met Craig?’ vroeg ze hem. ‘Want dat gerucht gaat.’ Ze nam Karess even op, van hoofd tot voeten, en schreef haar toen af voordat ze weer doorging over Craig.
‘Waarom wil je dat weten?’ vroeg Perry.
‘Daarom,’ zei Josie.
‘Hoor eens, Josie, ik heb...’
‘Neem me niet kwalijk,’ zei Karess beleefd, terwijl ze zich tussen Perry en Josie heen wrong. Bij de toonbank gekomen draaide ze zich om naar Perry en wenkte hem, maar Josie versperde hem nog steeds de weg.
‘Wie is dat?’ vroeg Josie, met een knikje in Karess’ richting. ‘Date je nou een hippiechick?’
‘Josie...’
‘Hoor eens,’ zei Josie, ‘ik heb een boodschap voor Craig.’
Perry staarde naar het plafond en wachtte.
‘Zeg maar dat hij dood kan vallen.’
Perry keek nog steeds naar het plafond, hoewel hij uit zijn ooghoek zag dat Karess nog steeds met haar bleke hand naar hem zwaaide, wat fanatieker nu. Haar armbanden leken het licht te vangen, dat tegen het plafond weerkaatste. Perry probeerde zich op het dansende licht te concentreren. Maar opeens, alsof hij panoramavisie had en de hele zaak kon zien zonder zijn blik van het plafond los te maken, zag hij Josies net zo bleke hand omhoogkomen om hem in zijn gezicht te slaan.
De klap klonk merkwaardig gedempt, doordat Josie niet alleen zijn wang maar ook zijn oor had geraakt, maar ondanks zijn verbijstering besefte hij dat iedereen in Starbucks het had gehoord. Alle hoofden draaiden zich naar hem toe, terwijl Josies zwarte schoentjes al bij hem vandaan klepperden, terug naar de hoek waaruit ze gekomen was, met een geluid als van nagels of klauwen over het linoleum.
‘O, Jezus!’ riep Karess uit. Ze rende naar hem toe alsof ze dacht dat hij neergeschoten was, greep zijn arm, sleurde hem naar de deur en duwde hem naar buiten. ‘O, Jezus!’ zei ze nog eens. ‘Die meid heeft je geslagen!’