62
Perry stond in het midden van hun appartement en sprak een bericht in op Craigs voicemail: ‘Waar zit je nou, man?’ Toen besefte hij dat de mobiel van Craig op het koffietafeltje lag, een meter bij hem vandaan, en was uitgeschakeld. Het was al vierentwintig uur geleden sinds hij Craig voor het laatst had gezien en hij zou te laat komen voor de expeditie als hij nu niet vertrok. ‘Shit,’ zei Perry in de telefoon. Hij hing op, greep zijn rugtas en liep naar de deur.
Hij wás al te laat.
Professor Polson stond in de hal, met de rest van de studenten om zich heen, en gaf instructies. Het mortuarium van de universiteit was eigenlijk verboden terrein, dus gold dit bezoek als een bijzonder privilege, dat ze alleen te danken hadden aan haar pasje als onderzoeker, een pasje dat ze had uitgebreid met ‘gastwetenschappers’. Dat het ging om een groep eerstejaarsstudenten was blijkbaar nog niet doorgedrongen tot de directeur van het mortuarium of de beveiliging. En als ze dat zo wilden houden, mochten de studenten vooral niet de aandacht op zich vestigen.
‘Oké?’ vroeg ze. Iedereen knikte.
Toevallig, zei ze, was ze bevriend met de diener. (Er werd wat gegrinnikt om dat woord, dat zoveel op ‘diner’ leek, hoewel professor Polson hun had uitgelegd dat het de benaming was voor degene die de stoffelijke overschotten verzorgde en waste.) De diener van dit mortuarium had ook gewerkt in een lijkenhuis dat ze in Joegoslavië had bezocht. Ze hadden altijd contact gehouden, en uiteindelijk was hij naar de Verenigde Staten geëmigreerd.
‘Als iemand het nodig vindt om grappen te maken, iets te stelen – God verhoede – of zich op andere manieren te misdragen, krijg ik waarschijnlijk nooit meer de kans om met een groep hier terug te komen. Nog belangrijker voor jullie is dat de overtreder voor mijn college zal zakken en kan rekenen op de zwaarste straf die ik kan bedenken.’ Ze zei het op luchtige toon, maar aan haar gezicht was te zien dat ze het meende.
Die ochtend droeg professor Polson een zwarte sweater boven een donkerpaarse rok. Haar haar was glanzend glad gekamd, en ze had een blos op haar wangen. Ze zag eruit, vond Perry, alsof ze die nacht goed had geslapen. De afgelopen weken had ze wallen onder haar ogen gehad, maar vandaag keek ze helder en stralend de wereld in.
Ze was zo knap om te zien! Perry had moeite zijn ogen van haar af te houden, hoewel hij niet wilde staren. Onder de doorschijnende sjaal om haar hals ving hij een glimp op van een soort gouden kruisje dat tegen haar borstbeen bungelde, en de vage suggestie van een beha of hemdje met een strookje kant. Hij moest zich dwingen om zijn ogen neer te slaan en zag dat Karess naar hem keek.
Ze glimlachte niet.
Perry probeerde tegen haar te lachen, maar het voelde als een grimas, en de uitdrukking op Karess’ gezicht – verbazing en ergernis – vertelde hem dat zijn eigen gezicht waarschijnlijk niet reageerde zoals hij bedoelde.
Karess weigerde een andere kant op te kijken, dus besloot Perry in paniek dat hij zijn veter moest strikken. Hij knielde achter de enorme kont van Alexandra Robbins, waar hij niemand meer kon zien, en niemand hem, totdat hij professor Polson hoorde zeggen: ‘Oké, kom maar mee.’
Op de wandeling naar het mortuarium bleef Perry een heel eind achter de andere studenten. De meeste probeerden juist om naast professor Polson te lopen – onmogelijk, omdat de stoep maar breed genoeg was voor twee mensen. Karess liep op het modderige gras, soppend in haar cowboylaarzen. Het leek of ze twee minirokken over elkaar droeg, een van zwart kant en daarboven een denimrokje met een gescheurd lapje op de heup. Ze had veren en een paar kraaltjes in haar haar gevlochten. Heel even keek ze over haar schouder, en Perry had de indruk dat haar gezicht straalde – niet van plezier, maar door de glitters die meisjes soms droegen. Hij herinnerde zich dat Mary ook van die glitters op haar wangen had gehad op het schoolbal van een paar jaar geleden. Steeds als hij onder het dansen naar haar keek, leek het of er tranen over haar wangen biggelden.
Brett Barber deed zijn best om naast Karess te blijven. Hij moest kleine stappen nemen om haar niet voorbij te lopen. Karess gebaarde met haar hand voor zich uit, alsof ze hem een belangrijk concept probeerde uit te leggen, en Brett volgde de bewegingen van haar lavendelblauwe wollen want alsof ze de sleutel van het universum in haar hand hield en hij bang was dat ze die zou laten vallen.
De jongen moest hebben gedacht dat hij het paradijs gevonden had. Perry kon zich niet herinneren dat Karess hem ooit een blik waardig had gekeurd. Als Perry zelf wat meer energie had gehad en niet de halve nacht wakker had gelegen, wachtend op Craigs klop op de deur (waar hij ook mocht zijn, hij had zijn sleutels laten liggen), zou hij hebben geprobeerd hen in te halen en zich tussen hen in te wringen. Maar om te beginnen wilden zijn benen niet zo snel, en in de tweede plaats wist hij niet hoe Karess zou reageren. Hij hoopte dat ze de vorige dag als vrienden uit elkaar waren gegaan, maar hij had zijn twijfels.
Nadat Josie hem in zijn gezicht had gemept bij Starbucks en hij samen met Karess naar buiten was gewankeld, waar het onverwachts hard sneeuwde, had Perry de fout gemaakt om met haar terug te gaan naar haar kamer, waar haar huisgenote zich meteen excuseerde toen ze binnenkwamen (‘ik ga studeren in de lounge’), alsof het afgesproken was.
‘Laat me eens kijken,’ had Karess gezegd, terwijl ze zich naar Perry omdraaide. Ze kwam naar hem toe met haar handen gespreid, alsof ze een schaal droeg, en nam zijn gezicht in haar handen. Maar in plaats van hem te inspecteren, kuste ze hem.
Het was een lange kus. Karess was ongeveer even lang als hij, en met haar armen om hem heen geslagen en haar lichaam tegen hem aan gedrukt, zag hij geen manier – of maakte hij zichzelf dat nou wijs? – om zich van haar los te maken zonder haar een zet te geven. Hij liet haar in zijn onderlip bijten, en zijn tong gleed over haar tanden, die naar kruidnagel en mint smaakten, maar hij hield zijn handen ferm op haar schouders en bewoog ze niet, hoewel de hare over zijn rug gleden, toen omlaag, en weer terug naar zijn gezicht. Met haar wijsvinger trok ze een lijn van zijn slaap naar zijn lippen, legde haar vinger tegen zijn mondhoek en duwde hem naar binnen.
Perry opende zijn ogen en zag dat Karess hem strak aankeek. Ze deed een stap terug, trok haar jasje uit, liet het op de grond vallen, pakte zijn hand en trok hem mee naar het bed, waar een soort Italiaans tafelkleed overheen lag, met wel honderd sierkussens en een knuffel – een zwarte kat met griezelige groene ogen. Perry schudde zijn hoofd.
Karess keek hem aan en schudde ook haar hoofd, alsof ze hem nadeed. ‘Wat?’ Het was niet echt een vraag.
‘Ik moet weg,’ zei Perry.
‘Wát?’
‘Ik...’ zei Perry. ‘Ik kan nu niet. Ik moet weg.’
‘O-ké,’ zei Karess, en ze wierp een blik op zijn jeans. Hij kon zijn erectie niet verbergen. ‘Zo te zien kun je best.’
‘Dat... is het niet.’ Perry probeerde een manier te vinden om uit te leggen hoe het zat, zonder dat hij dat zelf wist.
Ze was zo mooi. Hij wist precies hoe een kamer vol kerels die dit verhaal hoorden hem zouden hebben genoemd.
Maar Nicole was ook mooi geweest.
En het was verschrikkelijk om met Nicole te zijn.
Terwijl hij voor Mary – die bij lange na niet zo mooi was als deze meisjes – had willen sterven, zo lang als hij naar haar had verlangd. Soms was hij ’s nachts kreunend wakker geworden. Op school maakte hij soms een omweg door de gangen naar zijn lokaal of de kantine om haar te ontlopen, omdat hij het niet kon verdragen haar te zien. Als hij haar zag, in zo’n leuke blouse of zijden rok, deed hem dat de hele dag pijn.
‘Wat is het dan wel?’ vroeg Karess. ‘Ben ik je type niet? Je bent toch geen homo?’
‘Nee,’ zei Perry. ‘Je bent zo mooi, maar ik...’
‘Je hebt een vriendin, is dat het?’ ging Karess verder. Ze zuchtte. ‘Ik vroeg me al af hoe het zat. Je kijkt nooit naar meisjes, behalve naar professor Polson. Ik dacht dat je nog maagd moest zijn, of christelijk, of dat je met onze professor sliep, maar je hebt gewoon een vriendin in dat plaatsje waar je vandaan komt – Bad Ass? Daar wacht ze op je, met een geel lintje?’
Perry aarzelde even, maar Karess staarde hem nog steeds aan. Omdat hij niets anders wist te verzinnen, knikte hij maar.
‘Sloeg die corpstrut je daarom in je gezicht?’
‘Nou,’ zei Perry, ‘niet helemaal. Ze...’
‘Bedankt in ieder geval dat je me dat hebt bespaard. En zou je nu willen vertrekken, Mr. Bad Ass? Voor vandaag heb ik genoeg van je.’
Het leek wel een grap, maar toch draaide Karess zich om. Ze liep naar het raam en keek naar buiten, terwijl ze hem met haar hand de kamer uit wapperde. Perry schraapte zijn keel en zocht tevergeefs naar woorden voordat hij de deur van het slot deed, de gang in stapte en hem zachtjes achter zich sloot.
Nu liep Brett Barber naast haar, bijna kwispelstaartend. Waar Karess het ook over had, blijkbaar werd er geen antwoord van hem verwacht. Hij knikte niet eens. Professor Polson nam lange passen met haar kniehoge, glimmend zwarte laarzen. Ze stak het parkeerterrein over, en de groep volgde haar door een steegje, dat steeds smaller werd. Algauw was het te smal voor twee mensen naast elkaar, dus liepen ze nu in ganzenmars. Een paar studenten lachten zenuwachtig over hun schouder naar de anderen en trokken hun wenkbrauwen op. ‘Waar gaan we in godsnaam heen?’ fluisterde iemand.
Perry was ook verbaasd. Hij had verwacht dat het mortuarium een eigen gebouw zou hebben, fleurig maar wel een beetje raar, zoals het Dientz Uitvaartcentrum in Bad Axe. Elke feestdag, behalve op Halloween, versierden ze daar het grasveld aan de voorkant met linten, bloemen, kransen, paaseieren of valentijnsharten.
Maar het mortuarium van de universiteit leek ondergebracht waar je zou verwachten dat lijken werden opgeborgen: in een kelder, bij de vuilniscontainers van het ziekenhuis. Geen bordje aan de gevel om hen te verwelkomen met een smiley. Geen eufemistische wegwijzers naar de laatste-zorgfaciliteit of het langverblijf-laboratorium.
Professor Polson liep verder, langs de containers, het ijzeren hek en de bordjes met verboden toegang voor onbevoegden, tot een punt waar niemand meer een ingang zou zoeken, onbevoegd of niet. Opeens daalde ze een lange trap af naar een donkere alkoof. Op een bruine branddeur zonder raampje zagen ze het opschrift mortuarium, in grote, gele alarmletters.