75
‘Ik denk,’ zei rector Fleming, met een gebaar voor zich uit alsof hij de woorden uit zijn eigen mond wilde lokken, ‘dat een deel hiervan op zijn minst twijfelachtig is. Of moet ik zeggen...’ – weer dat gebaar – ‘dat het vragen oproept. Of dat het in elk geval vragen zou kúnnen oproepen.’
Mira knikte. Ze had geen idee waar hij naartoe wilde.
Het kostte haar moeite zich te concentreren op zijn gezicht, dat merkwaardig vervormd leek in de bleke zon die door het raam scheen, alsof er koplampen op hem waren gericht. Ze probeerde de indruk te wekken dat ze zorgvuldig over zijn woorden nadacht, terwijl haar blik door zijn kantoor dwaalde. Om een of andere reden, die waarschijnlijk niet ironisch bedoeld was en ook niets te maken had met het gedicht van Edgar Allan Poe, had rector Fleming een opgezette raaf in zijn boekenkast staan, vlak boven zijn linkerschouder. De vogel had dezelfde scherpe kraalogen als de raaf van Poe, en Mira kon zich heel goed voorstellen dat hij ‘Nevermore!’ zou krassen, als niet een deel van zijn snavel was afgebrokkeld en een van zijn vleugels nog voornamelijk uit zaagsel bestond. Mira kon haar ogen er niet van losmaken. Rector Fleming had het programma van haar eerstejaarscollege uit een la gehaald en op zijn bureau tussen hen in gelegd. Hij richtte zijn commentaar nu tot het programma, alsof die zes aan elkaar geniete pagina’s hem konden horen.
‘Er zijn al ouders geweest die me deze vragen hebben gesteld, wat voor mij natuurlijk minder zwaar weegt dan de zorgen van de studenten zelf...’
Onmiddellijk herkende Mira de deemoedige toon waarop de rector verwees naar een recente vergadering van het Honors College, waar een groot aantal docenten boos en opgewonden een eind aan de ‘ouderlijke bemoeizucht’ had geëist. Er werd gesuggereerd dat de rector deze bemoeizucht passief aanmoedigde door niet actief in te grijpen. De staf van het Honors College was het erover eens dat de ouders van deze generatie studenten té betrokken waren. Immers, studenten waren ‘volwassen mensen’, en de universiteit was de ouders geen verantwoording schuldig over zaken zoals het curriculum of het geven van cijfers. Een paar docenten hadden een ellenlang betoog gehouden in de vergadering, terwijl Mira met stijgende wanhoop en paniek naar de klok zat te kijken, omdat ze Clark had beloofd dat ze al een halfuur geleden thuis zou zijn geweest.
Nu knikte ze tegen de raaf, terwijl rector Fleming nog steeds het woord richtte tot haar programma, op zijn bureau.
‘Ik denk dat we de kwestie moeten heroverwegen,’ zei hij. ‘Niet alleen de richting die uw college inslaat, maar ook uw research.’
Mira was zo verbaasd dat ze hem recht aankeek. Blijkbaar voelde hij haar staren, want hij keek nu ook op. Het zonlicht vloeide als wijwater over zijn hoofd en het leek of hij een kaal plekje had waar pas weer haar op groeide, of dat het kille novemberlicht op de een of andere manier een cirkeltje uit zijn dikke haardos sneed. Mira probeerde te bedenken hoe ze moest zeggen wat ze wilde zeggen voordat ze het zei, maar haar hart bonsde in haar keel en ze gooide het eruit, terwijl ze probeerde haar stem onder controle te houden. ‘Maar u leek heel enthousiast over mijn nieuwe project toen we er de laatste keer over...’
Rector Fleming zwaaide met zijn hand. Voor het eerst zag Mira een ring met een kleine donkere robijn aan zijn pink. Hij zag dat ze hem opmerkte en verborg zijn hand onder zijn bureau.
‘Ik... had er een verkeerd beeld van,’ zei de rector.
Mira boog zich naar voren. ‘Wat voor beeld?’
‘Ik besefte niet dat het zo... zo op de dood gericht was, en zo gepopulariseerd. In sommige gevallen werkt dat wel, maar meestal niet. Wij zijn een onderzoeksinstituut, professor Polson, een van de meest gerespecteerde instellingen in het land...’ (hoe vaak had Mira hem dát al niet horen zeggen, sinds hun eerste gesprek op de campus?) ‘en het terrein van de antropologie lijkt me niet echt geschikt voor de, de, de...’
Mira veegde haar zwetende handen aan haar knieën af en voelde de hitte door de zwarte panty die ze droeg, alsof haar handen dwars door haar kleren heen brandden en haar vlees met vlees versmolt.
‘Maar goed,’ vervolgde hij, ‘daar gaat het nu niet om. Het punt is dat u op deze manier geen college over de dood kunt geven of uw lessen kunt baseren op ernstige tragedies aan deze universiteit, zoals het dodelijke ongeluk van Nicole Werner. U begrijpt zelf hoe ongepast dat is. Hoe, hoe, hoe...’
‘Gevaarlijk?’ sputterde Mira onwillekeurig.
‘Ja,’ zei rector Fleming defensief. ‘Gevaarlijk, ja. Maar vooral toch ongepast. Dat hoort niet, zoals ik al zei. Die fascinatie van u is geen materiaal voor een serieus wetenschappelijk project. Het soort onderzoek dat u doet, en uw college, is, is...’
‘... is waarvoor ik ben aangenomen als docent en onderzoekster. U zat zelf in de benoemingscommissie, rector. Afgezien van enkele verbeteringen volgt het college dat ik geef precies het programma dat ik bij mijn sollicitatie heb overlegd en dat u toen zo helder en krachtig vond. U zei – en ik geloof dat het ook in mijn evaluatie van het vorige semester staat – dat ik een “dynamisch andere” aanpak had van mijn college en mijn onderzoek.’
‘Dat was voor uw werk over Nicole Werner.’
‘Mijn werk over Nicole Werner? Wat bedoelt u?’
‘Ik bedoel de zelfmoord van een van onze studenten, professor Polson. U beseft toch wel de ernst van deze, van die...’
Opeens begreep ze het.
Lucas.
De rector kreeg nu al kritische vragen over Lucas. Na elke zelfmoord volgde een heksenjacht. Mira had lang genoeg aan universiteiten rondgekeken om dat te weten. Ze slikte. In elk geval wist ze nu wat er aan de hand was en kon ze het probleem confronteren. De universiteit zocht een zondebok.
Ze keek van het heldere plekje op Flemings hoofd naar de raaf, naar het programma op zijn bureau en ten slotte weer in zijn kleine, priemende oogjes. Toen haalde ze diep adem en zei: ‘Natuurlijk besef ik de ernst van een zelfmoord, rector. Het is een van de dingen waarop ik mijn studenten juist probeer te wijzen. Het belangrijkste doel van mijn college is het romantische waas rond de dood weg te nemen en het ongelovige deel van mijn jeugdige gehoor aan het verstand te brengen dat sterven onherroepelijk is. Geloof me, er waren vandaag geen studenten in het mortuarium die dát nu niet begrijpen.’
‘Ik heb gehoord dat hij met u samenwerkte, Lucas, dat hij...’
‘Hij werkte niet met me samen. Ik heb hem ondervraagd over Nicole Werner.’
‘En zoveel zegt hij ook in zijn zelfmoordbriefje. Verdorie, professor Polson, begrijpt u wel wat dit betekent?’
Mira schudde haar hoofd. Ze voelde het bloed in haar slapen en achter haar knieën bonzen. Zijn zelfmoordbriefje! Ze sputterde: ‘Hij heeft heus – heus geen zelfmoord gepleegd vanwege mij.’ Toen dacht ze even na en lachte schamper. ‘Er zijn genoeg redenen waarom die jongen zichzelf van het leven kan hebben beroofd, en de universiteit had daar heel wat aan kunnen doen, maar het had allemaal niets met mij te maken.’
‘Nou, dat mag zo zijn, maar als docent was u op de hoogte van zijn problemen, en...’
‘En na dat gesprek heb ik de medische dienst gewaarschuwd. Ik heb met drie therapeuten gesproken en zelf een afspraak voor hem gemaakt. Ik heb alles gedaan, behalve hem er persoonlijk naartoe brengen.’
‘U hebt verzuimd zijn ouders in te lichten, en u zult begrijpen dat zij...’
Mira lachte weer, onbedoeld nu, uit stomme verbazing. ‘O, god,’ zei ze. ‘Rector Fleming, er staat een clausule in mijn contract dat ik volgens de wet op de vertrouwelijkheid van informatie onder géén beding contact met de ouders van mijn studenten mag opnemen. De universiteit is een gesloten systeem, weet u nog? Ik mag niet naar de politie of een dokter stappen, en zeker niet naar de ouders! Dat waren uw letterlijke woorden toen u me aannam – “een gesloten systeem”, zei u!’
Hij schraapte zijn keel, likte zijn lippen en zweeg een hele tijd voordat hij zei: ‘U hebt me verkeerd begrepen. En dat college van u stimuleert een dodencultus aan onze universiteit.’
Dat was zo krankzinnig dat Mira er niet eens om kon lachen. ‘Ik stimuleer een dodencultus?’ vroeg ze.
‘Ja. Er zijn meisjes zo door uw college beïnvloed dat ze een clubje zijn begonnen om contact te krijgen met Nicole Werner en een ander overleden meisje. Ze beweren dat ze geesten zien. Ze hebben zichzelf en de faculteit al ernstige schade toegebracht – door zich in hun armen te snijden en dat soort dingen. En met hun kaarsen hebben ze brand veroorzaakt.’
Mira kreeg opeens geen lucht meer. Ze wachtte tot de rector verder zou gaan, maar ze zwegen allebei. Ten slotte schudde ze haar hoofd en verbrak de stilte. ‘Rare meiden heb je overal. Het zijn “mijn” studentes niet. U kunt mij niet de schuld geven van wat een paar gestoorde types in hun studentenhuis uitvreten.’
Rector Fleming keek om zich heen alsof hij zijn raaf kwijt was en hem probeerde terug te vinden. Toen vouwde hij zijn handen op zijn bureaublad, keek Mira weer aan en zei: ‘Geloof het of niet, maar er is meer.’ Hij boog zich wat dichter naar haar toe, alsof er nog iemand anders in de kamer was, die kon meeluisteren. ‘Het gaat om je relaties, Mira. Daar ben ik op gewezen. Je man heeft me verteld dat je betrokken bent bij een... een situatie. Met een student. Een buitenschoolse situatie.’
Mira had het gevoel alsof ze een klap op haar hoofd had gekregen met een stom voorwerp. Ze herinnerde zich dat ze ooit, in het donker, te snel uit bed was gestapt en tegen de boekenkast was opgelopen. Een zware koperen boekensteun was van een plank gevallen en had haar vlak boven haar slaap geraakt. Dat veroorzaakte een doffe pijn. Maar nu was ze zo verbijsterd dat deze klap niet eens hard aankwam. De pijn zat te diep vanbinnen om fysiek tot haar door te dringen.
Pas na een paar seconden keek ze weer op, knipperde met haar ogen en herstelde zich voldoende om te vragen: ‘Wát? Mijn mán? Dat hebt u van mijn man gehoord?’
‘Ja, maar dat is nog maar een deel. Een deel. Ik heb ook mijn eigen zorgen, mijn eigen bedenkingen, over je relatie met professor Blackhawk.’
‘Jeff?’
‘Ja.’
Toen ze de stad uit reden om de tweeling op te halen, had ze rector Fleming bij een zebra zien staan. Nu begreep Mira dat het uitdrukkingsloze gezicht van de rector toen hij hen samen in één auto zag, zijn manier van reageren was geweest. Misschien had hij dat toen al opgeteld bij zijn andere vermoedens: de roddels in de docentenkamer, een glimp, een intuïtie.
‘Jeff?’ vroeg ze weer. Het was het enige wat ze wist te zeggen.
‘Het zijn mijn zaken niet, natuurlijk,’ ging Fleming verder, ‘maar het is een gevoelig punt. Relaties tussen collega’s in een omgeving die zo intiem is als de onze moeten worden ontraden. Maar toch maak ik me minder zorgen om Jeff Blackhawk dan om Perry Edwards. Tenslotte is hij een student. Jij weet ook wel hoe hoog het door de universiteit wordt opgenomen als een docent en een student over de schreef gaan. Ik moet je waarschuwen, Mira, we leven in puriteinse tijden. Je kunt niet verwachten hier in dienst te blijven als je je gedraagt op een manier die, die, die...’
Mira legde haar hand tegen haar slaap, en daar voelde ze het weer, die doffe pijn in de duisternis achter in haar hoofd. ‘Mijn man heeft u gebeld?’ herhaalde ze moeizaam. ‘Heeft Clárk u dat gezegd?’
Was het mogelijk? Was hij daarom vertrokken? Had hij zich daarom niet schuldig gevoeld dat hij haar kinderen bij haar weghaalde, zonder haar zelfs te bellen om te zeggen waar ze waren?
Rector Fleming haalde zijn schouders op, alsof hij niet goed wist wat hij moest antwoorden.
‘Waar is hij nu?’ vroeg Mira. ‘Waar belde hij vandaan?’
‘Mira, het is al een tijdje geleden, en jouw huwelijksproblemen, hoe spijtig ook, zijn niet de reden waarom...’
Ze stond op, hoewel ze haar benen niet meer voelde, en keek neer op het lichte plekje, het kale plekje, het záchte plekje op zijn hoofd. ‘Wat is de reden dan wel, rector Fleming? Want dit hele verhaal, wat het ook voorstelt – neem me niet kwalijk, rector Fleming – is gewoon gelul.’
Ze zag de schok op zijn gezicht, maar gaf hem de kans niet om te reageren. In plaats daarvan hief ze een hand op en zei: ‘Het spijt me. Neem me niet kwalijk. Maar er is hier iets heel anders aan de hand. Dit heeft niets te maken met Jeff Blackhawk, en zeker niet met Perry Edwards. Dit gaat om Nicole Werner en haar studentendispuut, nietwaar? Het gaat om Nicole Werner, mijn onderzoek, mijn college, en Lucas en Perry. Maar u wilt niet zeggen wat erachter steekt.’
Wat kon de reden zijn?
Mira hoorde het zichzelf al zeggen voordat de gedachte zich had gevormd: ‘Het weggelopen meisje.’
Ze herinnerde zich Jeffs verhaal, en opeens begon ze het te begrijpen.
‘Dat meisje van de muziekfaculteit,’ vervolgde ze, als in trance. ‘Ook lid van het damesdispuut. Niemand is naar haar op zoek. Waarom, rector Fleming? Waarom heeft de universiteit dat zo snel opgegeven?’
‘O, lieve hemel, Mira! Kom nu niet met allerlei complottheorieën. Het is al erg genoeg. Eerlijk gezegd, en het spijt me dat ik het je moet zeggen, ben je altijd een gok geweest. Toen wij je aannamen, wisten we eigenlijk niet wie we in huis haalden. Dat konden we ook niet weten. Ik geef toe dat ik, net als jouw studenten, geïntrigeerd was door de lesstof en jouw bevlogenheid, maar dit kan gewoon niet zo doorgaan. Ik hoef je er niet aan te herinneren dat je geen vaste aanstelling hebt, dus als je je baan wilt houden, zul je mijn woorden heel serieus moeten nemen en, en, en...’
Maar Mira was al uit zijn kantoor vertrokken voordat ze erachter kwam of hij het woord had gevonden waar hij zo wanhopig naar zocht.