42
Ondanks alle afleiding van het lesgeven, de vergaderingen en de gesprekken met Lucas en Perry voelde Mira zich verloren zonder de tweeling. Voortdurend bleef ze in de deuropening van hun kamer staan. Dan staarde ze naar binnen met een verdriet alsof waren gestorven en niet twee dagen uit logeren waren bij hun oma. Toen ze het postpakket met hun halloweenkostuumpjes vond, scheurde ze het open en sprongen de tranen in haar ogen.
Ze had ze besteld op internet: kleine koeiencapuchons met kleine koeienhoorns, hoef-handschoentjes en zwart-witte vlekken.
De jongens bevonden zich al maanden in een koeienfase. Bij de kinderboerderij hadden ze als betoverd tegenover de vochtig kloppende neus van een reusachtige, sceptisch kijkende koe gestaan, alsof ze iets uit een vorig leven herkenden.
De koe stond te herkauwen met een peinzende, lege blik, en staarde zo lang van Matty naar Andy en van Andy naar Matty (die allebei met stomheid waren geslagen), dat Mira de tweeling ten slotte had meegetrokken, uit angst dat de koe net zo verliefd op hen was als andersom, of op het punt stond haar jarenlange frustratie en afkeer van de kinderboerderij op de twee knaapjes te botvieren.
Maar toen Mira hen bij de armen pakte om hen naar de lama’s te brengen, begonnen ze te krijsen met een woede die Mira kende uit documentaires over ouders die hun kinderen bij een sekte vandaan wilden halen.
Na die dag stond alles in het teken van koeien. Koeien in boeken. Koeien in bladen. Koeien in weilanden, gezien vanuit de auto.
Mira had de tweeling verblijd met twee Beanie-Baby-koetjes die ze op een middag, op weg naar huis van haar werk, bij de boekwinkel had gekocht. De jongens hadden allebei een koe uit haar handen gegrist en beschermden die nu fanatiek tegen de ander. Mira had geen idee hoe ze de koetjes uit elkaar konden houden, maar feit was dat ze het konden. Op een keer had ze per ongeluk Matty’s koetje bij Andy in bed gestopt. Hij brieste van verontwaardiging en gooide het naar zijn broer, met een kreet die Mira in de oren klonk als ‘Buckholtz!’ of ‘Bullshit!’ Hopelijk was het dat laatste, want dat zou betekenen dat het ‘nabootsende stadium’ van hun taalontwikkeling, zoals het in de boeken werd genoemd, op schema lag. Ze twijfelde er niet aan dat de tweeling dat woord talloze malen van Clark of haar had gehoord.
Ze sliepen met de koetjes. Ze namen de koetjes overal mee naartoe. En in tegenstelling tot al het andere speelgoed dat ze in hun korte leventjes hadden bezeten raakten ze de koetjes nooit kwijt. Ze lieten ze niet vallen, ze vergaten ze niet in de supermarkt en lieten ze zelfs niet ’s nachts op de achterbank van de auto liggen.
Na dit succes had Mira op een avond na haar werk een paar plastic koetjes voor hen gekocht. Matty en Andy waren gek geworden van vreugde. Een paar dagen later bracht ze van een bakkerij bij de parkeergarage een zak koekjes mee die met koeien waren versierd. De tweeling vond ze prachtig en likte eraan. Maar toen Mira naar haar eigen tanden en haar open mond wees om hen duidelijk te maken dat ze de koekjes konden opeten, deinsden ze vol afschuw voor haar terug.
‘Dit is overcompensatie,’ had Clark gezegd.
‘Wat?’
‘Overcompensatie,’ herhaalde Clark. ‘Je probeert ze om te kopen.’
‘Om te kopen?’ Mira liep achter hem aan de gang door om hem te vragen wat hij precies bedoelde, maar hij was al in de badkamer verdwenen en had de deur op slot gedaan. Ze zag hem niet meer voordat ze naar haar werk vertrok.
In de kinderkamer hing ze een poster op van een koe die stond te grazen op een sappige wei in Vermont. Elke ochtend voordat ze uit hun bedjes werden gehaald stond de tweeling naar die poster te kijken en brabbelde in hun eigen taaltje over de koe:
‘Descher neigelein harva stora.’
‘Gott swieten mant brounardfel.’
Mira vermoedde dat ze zich afvroegen of de koe gelukkig was, of ze familie had, en of haar toekomst er net zo stralend uitzag als het heden. Maar als Mira naar de koe wees en ‘Koe!’ zei, wachtend tot ze het woord zouden herhalen, staarden ze haar niet-begrijpend aan.
‘Haller,’ zei een van de twee dan eindelijk.
‘Haller,’ bevestigde de ander. Daarna keken ze háár vragend aan, alsof ze wachtten tot zij het woord zou herhalen om te laten blijken dat ze begreep wat een haller was: zo’n zwart-wit gevlekt grazend dier op een heuvel in Vermont.
Mira moest zich beheersen om daar niet in mee te gaan (ze hadden het duidelijk over hetzelfde ding, dat ze een naam probeerden te geven). Ze herhaalde nog eens ‘Koe!’, een beetje wanhopiger nu, en minder zelfverzekerd. Maar de jongetjes keken haar aan alsof ze teleurgesteld in haar waren.
Toen Clark die middag eindelijk thuiskwam met de tweeling, liet Mira zich op haar knieën zakken en omhelsde hen zo stevig en zo lang dat zelfs Matty, die er nooit genoeg van kon krijgen, haar ten slotte een beetje angstig wegduwde.
‘Mama heeft jullie gewoon vreselijk gemist!’ zei ze, en Matty gaf haar een geruststellende kus op haar kruin en een klopje op haar schouder alsof ze een oude vrouw in een verzorgingshuis was. Toen ze opkeek, zag ze Clarks blik, en ze schoten allebei in de lach. Mira stond op en omhelsde hem. Hij leek haar met oprechte warmte in zijn armen te nemen. ‘Ik heb je gemist,’ zei Mira, en ze kusten elkaar – niet erg lang, maar toch wel lief. Hij moest haar ook hebben gemist.
Nu hoopte ze op een fijne, rustige avond. Ze had twee tonijnfilets meegenomen van de dure delicatessenzaak bij de campus. De vrouw achter de toonbank had ze in een paar lagen wit papier gewikkeld en Mira was er hoopvol mee naar huis gereden. Clark bakte de tonijn graag in sesamolie, roze vanbinnen, wit dichtgeschroeid aan de buitenkant. Het was minstens een jaar geleden dat hij tonijn had klaargemaakt, maar ze herinnerde zich dat het altijd heerlijk smaakte. Misschien zou hij die avond weer vis kunnen bakken als de jongens naar bed waren, terwijl zij er sla en gekookte rijst bij maakte.
En na het eten en een laatste glaasje wijn zouden ze weer eens kunnen vrijen.
Het leek of Clark nieuwe energie had, en een beter humeur dan in tijden. Toen ze daar iets over zei, kreeg ze nog een steek onder water van hem. ‘Het was fijn om eens wat hulp te hebben,’ zei hij.
Maar blijkbaar zag hij de uitdrukking op haar gezicht en wilde hij net zomin ruzie als zij, want hij maakte het meteen weer goed. ‘Ik bedoel, mijn moeder neemt je echt alles uit handen. Zelfs míj zou ze twee dagen met een lepel hebben gevoerd als ze de kans had gekregen. Voordat ik ’s ochtends wakker werd, had ze de jongens al uit bed gehaald, aangekleed en ze mijn oude blokken gegeven om mee te spelen.’
Sindsdien hadden ze maar één keer wat wrijving gehad, toen Clark zijn joggingschoenen niet kon vinden die hij onder het bed had laten liggen. Voordat hij ze vond, beschuldigde hij Mira ervan dat ze de gympen ‘in een speelgoedkist zou hebben gesmeten’ toen hij weg was. En dan was er nog de discussie toen Mira een briefje in Clarks handschrift op de keukentafel vond nadat hij was gaan joggen.
..
14.20 uur – Je vriendje heeft weer gebeld. Ik zei dat je op je werk was en dat hij je daar moest bellen.
Mira had een hele tijd met het afgescheurde notitievelletje in haar hand gestaan om te begrijpen wat hij bedoelde. Eén krankzinnige seconde dacht ze dat hij het over Jeff Blackhawk had, maar ze had Jeff nog nooit gebeld. Toch was hij de enige man, voor zover ze wist, die na de geboorte van de tweeling nog ooit naar haar gekéken had.
Het kon toch niet een van haar vriendjes zijn uit de tijd voordat ze getrouwd was?
Toen hij terugkwam, hield Mira het briefje omhoog en vroeg: ‘Wat is dit?’
Clark keek haar niet aan. Hijgend, met een rood gezicht en straaltjes zweet over zijn wangen wrong hij zich langs haar heen naar de slaapkamer.
‘Clark?’ zei ze, terwijl ze hem achternaliep.
‘Ach, dat weet je toch, Mira. Die padvinder van je. Die “werkstudent”,’ zei hij, en hij schetste een paar aanhalingstekens in de lucht, voordat hij zich op de rand van het bed liet vallen om zijn veters los te maken.
‘Perry Edwards? Is Perry opeens mijn vríéndje?’ Mira lachte. ‘Die jongen is negentien!’ Het was een geintje, dacht ze opgelucht, en ze woelde met haar vingers door Clarks bezwete haar. Maar zodra hij haar hand op zijn hoofd voelde, kromp hij ineen.
‘Clark?’ zei Mira. ‘Je maakt toch een grapje, hè?’
‘Ja,’ zei Clark. ‘Ik ben een geweldige grappenmaker – of ik ben zelf een grote grap.’
Hij trok zijn zweetdoordrenkte shirt uit, gooide het op de vloer van de slaapkamer en stapte langs haar heen. Ze zag dat hij was afgevallen. Hij had nog niet het gebeeldhouwde lichaam van een paar jaar geleden, maar hij was op de goede weg. Die extra tien (vijftien?) pond begonnen te slinken.
‘Wat bedoel je nou?’
Mira vroeg het fluisterend, terwijl ze Clark achternaliep, langs de kamer van de tweeling. Gelukkig sliepen ze al een uur eerder dan gewoonlijk.
‘Clark?’
Hij was naar de badkamer verdwenen en stond onder de douche. Mira bleef buiten wachten, starend naar de badkamerdeur, totdat ze ten slotte terugliep naar de huiskamer en probeerde de krant te lezen. Toen Clark onder de douche vandaan kwam, leek hij de hele discussie vergeten.
‘Glaasje wijn? Even gezellig zitten?’ stelde hij voor.
Mira vertelde hem over de tonijn en de halloweenkostuumpjes die ze voor de jongens had gekocht. Wilde hij ze zien? Ze zette twee glazen wijn op de koffietafel klaar, en toen hij weer binnenkwam – nog steeds met een rood gezicht en vochtig haar – hield Mira de koeienpakjes omhoog. ‘Schattig toch?’ vroeg ze.
Clark staarde ernaar alsof hij ze eerst niet eens als kinderkostuums herkende. Toen knipperde hij met zijn ogen. ‘Zijn die voor de jongens?’ vroeg hij, met zo weinig gevoel dat Mira niet kon uitmaken of er haat, minachting of totale apathie in zijn stem doorklonk.
‘Ja,’ antwoordde ze. En onwillekeurig voegde ze eraan toe, hoewel ze daar meteen spijt van had: ‘Voor wie anders?’
‘Ik vraag het maar,’ zei Clark, ‘want koeien zijn geen jóngens.’
Het duurde even voordat Mira daar een antwoord op had. Ten slotte zei ze: ‘Dat weet ik ook wel, Clark,’ en ze liet de pakjes op haar schoot vallen.
‘Onze tweeling dus wel. Jongens, bedoel ik. Mannelijk.’
‘Dank je voor dat verhelderende inzicht,’ zei Mira, en ze begon de kostuums weer op te vouwen.
‘Ik weet het niet, Mira, maar stiertjes lijken me voor twee kleine jongens geschikter dan koeien. Of anders Superman, of zoiets. Ik wil je niet beledigen, maar is het zo moeilijk om iets te vinden dat bij hun geslacht past? Ik vraag je niet om duizend glitters op een handgemaakt slangenpak te naaien, is het wel?’
O, jee.
Dat handgemaakte slangenpak met de duizend glitters had Clarks moeder ooit voor hem gemaakt toen hij nog een kind was. Hij had het Mira verteld toen ze pas met elkaar gingen, om haar een idee te geven wat voor een vrouw zijn moeder was – dat ze altijd voor hem had klaargestaan en haar rol als huismoeder heel ernstig had genomen. (‘Ik heb dat kostuum maar één keer gedragen,’ zei hij. ‘Maar die vrouw zou met liefde het licht in haar ogen hebben opgeofferd om voor mij een mooi halloweenkostuum te kunnen maken.’)
Ze reden door het donker, met Clark achter het stuur, en Mira had zijn gezicht niet kunnen zien, maar het verdriet, misschien zelfs de schaamte in zijn stem was onmiskenbaar geweest. Ze had zijn hand gepakt en tranen in haar ogen gekregen. Ze wilde niets liever dan van Clark houden met dezelfde toewijding als zijn moeder. En ooit zou ze de moeder worden van zijn kind, een moeder die met liefde duizend groene glitters op een viltpak zou naaien omdat haar kind op dat moment toevallig gek van zeeslangen was. Ja, zo’n moeder zou ze worden, ook al zouden haar kinderen later met pijn in hun hart terugdenken aan die zinloze offers. In elk geval zouden ze weten dat ze zielsveel van hen gehouden had.
Nu keek ze Clark strak aan en zei: ‘Nou, ik zou graag thuisblijven om zelf de kostuums voor de jongens te naaien, maar helaas moet ik de huur betalen. Helaas zal íémand hier moeten werken om de huur te kunnen betalen!’
Mira had niet eens gezien dat Clark de krant in zijn hand had voordat hij hem naar haar toe smeet en de katernen in gekreukte wanorde om haar heen wapperden. Ze griste ze van de vloer, scheurde ze aan stukken en gooide ze hem achterna toen hij naar de deur verdween.