38
Jeff Blackhawk bleef nog even op Mira’s kamer rondhangen en pakte een paar dingetjes in zijn handen uit haar boekenkast: een presse-papier die ze van een student had gekregen (een roodfluwelen rozenblaadje dat, gewicht- en tijdloos, in een glazen bol zweefde), een Petoskey-steen die ze een jaar eerder op het strand van Lake Michigan had gevonden, een verzameling paperclips. Een paar minuten geleden was hij opgestaan alsof hij wilde vertrekken, dus was Mira ook overeind gekomen. Maar Jeff leek te aarzelen, nog onder de indruk van hun gesprek – een merkwaardige maar niet ongunstige ontwikkeling. Mira kon zich niet herinneren wanneer ze voor het laatst een gesprek met een van haar collega’s had gehad over iets anders dan het weer.
Mira had het geluk gehad een plaatsje te bemachtigen aan een van de grote universiteiten en onderzoeksinstellingen van het land, en dat nog wel bij een faculteit als Godwin Honors College, waar de vrije intellectuele uitwisseling van ideeën hoog in het vaandel stond. Geen wonder dat ze dacht dat het academische leven hier zou bestaan uit eindeloze gesprekken op gangen en in kantoortjes. Toen ze zelf nog studeerde, was dat heel gebruikelijk geweest onder studenten. Maar hoewel ze het zich niet precies herinnerde, moest ze toegeven dat ze nooit twee of meer professoren met elkaar had horen praten over iets belangrijkers dan het bijvullen van het fotokopieerapparaat. Toch had ze verwacht dat ze, als ze zelf docente was, dagelijks in de kantine enthousiaste discussies zou voeren over subtiele elementen van de meest obscure onderwerpen.
Daar had ze zich dus in vergist.
De nachtploeg van een gewone fabriek hield waarschijnlijk meer filosofische beschouwingen dan Mira met haar collega’s van Godwin Honors Hall. In drie jaar tijd waren de gesprekken in de lunchroom nooit verdergegaan dan de beste temperatuur voor de minikoelkast en de vraag wie de Diet Cokes van de secretaresse achteroverdrukte.
Maar vandaag was Jeff Blackhawk langsgekomen om specifiek met Mira over haar nieuwe onderzoek te spreken. Rector Fleming had er op een middag in het voorbijgaan iets over gezegd, wat Jeffs oprechte belangstelling had gewekt.
Afgelopen herfst, in haar eerste jaar, had Nicole Werner college bij hem gelopen, en hoewel hij beweerde dat hij haar nauwelijks had gekend, was hij duidelijk geraakt door haar dood. Net als iedereen gaf hij haar vriendje de schuld. ‘Die jongen stond altijd voor de deur te wachten,’ zei hij, ‘alsof hij bang was dat ze er met iemand anders vandoor zou gaan als hij haar niet van college haalde en bracht.’
Jeff had de reputatie dat hij het aanlegde met zijn knapste studentes, dus dacht Mira hardvochtig dat Craig Clements-Rabbitt hem misschien in de weg had gelopen bij zijn pogingen om Nicole Werner te versieren. Maar toch voelde ze zich gevleid door zijn interesse in haar research. Hij had haar een paar suggesties gedaan, en hoewel Mira zich, door ervaring wijs geworden, weinig aantrok van de adviezen van collega’s uit andere disciplines (die altijd te weinig van het onderwerp wisten), vond ze zijn ideeën bruikbaar en zijn anekdoten interessant.
Wist ze bijvoorbeeld dat er jarenlang, totdat het bestuur er een eind aan maakte, een vorm van hysterie onder de studenten van Godwin Honors Hall had geheerst omdat het in het gebouw zou spoken?
‘Er stond zelfs een artikel in de studentenkrant. Je zou het kunnen opzoeken. Het ging over een meisje dat alle kamers langsging omdat ze iemand zocht. Ik bedoel, iedereen vertelde een andere versie van het verhaal, maar het zou om een verward meisje gaan, half ontkleed en uit een andere tijd. Als ze haar vroegen wie ze was, antwoordde ze “Alice Meyers”.’
Hij benadrukte die naam en wachtte of Mira hem herkende. Maar er kwam geen reactie. ‘Zegt dat je niets? De studiekelder? Beneden, in de zuidelijke hoek?’
Mira wist niet eens dat er aan de zuidkant een studiekelder was. Hoewel ze dikwijls college had gegeven in het souterrain (een eer die meestal aan beginnende docenten was voorbehouden), was ze maar één keer aan de zuidkant geweest, waar geen collegezalen lagen, op zoek naar een studente die in het keramiekatelier moest zijn en haar rugtas in Mira’s lokaal had laten liggen. Die hoek van de kelder van Godwin Hall leek uitsluitend te bestaan uit kunst- en handwerkateliers, rammelende buizen en washokken, hoewel ze wist dat er ook een studentenzaaltje moest zijn dat de Half-Ass heette, waar soms poëzie werd gelezen en waar middelmatige studentenrockbands optraden.
‘Ja, er is daar een studiekelder, maar volgens mij wordt die niet meer gebruikt. Hij is betaald door de ouders van Alice Meyers. Zij studeerde ooit aan Godwin Honors College, maar verdween in 1968. Ze had haar naam op een prikbord gehangen voor een lift naar huis, een klein stadje in Ohio waar ze woonde. Het laatste wat iemand van haar heeft gezien is dat ze voor het gebouw van de studentenvereniging op haar lift stond te wachten.’
‘Jezus,’ zei Mira. Ze was wel gewend aan zulke verhalen, maar ze bezorgden haar toch altijd kippenvel.
‘Nou ja, later kreeg je die geruchten. En het bestuur zegt er niets over, maar kortgeleden was er nog een sterfgeval op de campus. Een meisje van Bryson, een eerstejaarsstudente. Ze vonden haar lichaam pas toen iemand alarm sloeg omdat er zo’n stank uit haar kamer kwam. Ze weten niet echt zeker of het om zelfmoord ging, dus proberen ze het stil te houden. Het is drie weken geleden, en er is nog steeds niets in de krant verschenen. Gelukkig zijn haar ouders heel eenvoudige mensen uit een of ander dorp, ver weg.’
Mira knikte. Ze had er niets over gehoord, maar het verbaasde haar niet: elk jaar was er wel een zelfmoord in een studentenhuis. Meestal was de wanhopige iemand die alleen woonde (een goed argument voor samenwonen). Altijd die stank. En altijd de mogelijkheid dat er een verborgen hartprobleem was geweest, een overdosis, of misschien – God verhoede – zelfs moord. De universiteit wrong zich in allerlei bochten om niet het verwijt te krijgen dat het welzijn van de studenten verwaarloosd werd, maar iedereen wist dat er aan zo’n grote instelling geen greintje aandacht werd besteed aan de geestelijke gezondheid of veiligheid van het individu. De enige mensen op de campus met enige verantwoordelijkheid daarvoor waren de studenten zelf, mentoren zoals Lucas, die gratis kost en inwoning kregen om zogenaamd op anderen te letten.
Jeff Blackhawk pakte een paperclip uit de boekenkast en stak hem in zijn mond. Hij hield hem even tussen zijn voortanden en liet hem toen verdwijnen. Als moeder van twee peuters moest Mira zich beheersen om niet in te grijpen. Haar eerste impuls was Jeffs mond open te wringen en die paperclip eruit te halen. Maar Jeff praatte gewoon door, met dat ding in zijn mond.
‘En dan is er nog dat andere meisje uit Nicole Werners dispuut.’
‘Wat?’
‘Ja. Zie je wel?’ Hij maakte een gebaar alsof dat zijn gelijk bewees. ‘Niemand krijgt die dingen te horen. Het lijken wel staatsgeheimen. Alles wordt hier onder het tapijt geveegd. Het wemelt van dat soort zaken.’
‘Maar wat is er dan gebeurd? En over wie gaat het?’
‘Denise Dinges. Ze proberen het voor te stellen alsof ze is weggelopen. Ze had zogenaamd een relatie met een oudere vent, tegen de wil van haar ouders in, dus daarom zou ze zijn verdwenen. Dat was omstreeks de tijd dat Nicole verongelukte. Haar vriendinnen beweren dat ze Denise Dinges het laatst hebben gezien bij die akelige ceremonie met de kersenbomen. Daar zou ze bij een vent in de auto zijn gestapt en al haar spullen hebben ingeladen. Einde verhaal. De ouders zijn hier al naar de politie geweest, maar die doet niets – wat het bestuur van de universiteit een mooi excuus geeft om zijn handen in onschuld te wassen: “Heel vervelend dat jullie kind zoek is, maar het is niet ons probleem. Zelfs de politie kan jullie niet helpen.”’
‘In welk jaar zat ze?’
‘Ze was tweedejaars, geloof ik. Ze studeerde muziek en woonde in het ott-huis – maar het jaar daarvoor verbleef ze in Fairwell, ironisch genoeg.’
Hij opende zijn mond toen hij lachte, en tot haar opluchting zag Mira de paperclip nog op zijn tong liggen.
Fairwell was een meisjeshuis, en volgens de folklore haalde niemand die daar woonde ooit het tweede jaar. De studenten zakten allemaal. Statistisch was dat onzin. De meisjes van Fairwell deden het niet beter of slechter dan andere studentes, maar toch was het moeilijk om alle kamers bezet te krijgen. Iedereen mocht zijn eerste keus aangeven, en omdat Fairwell zo impopulair was, woonden er meestal buitenlandse studentes of meisjes uit zulke kleine stadjes dat ze dit verhaal nog nooit van iemand hadden gehoord. (Tegenwoordig, met internet, werd het natuurlijk steeds lastiger om mensen te bedotten.) Mira had de rector eens op een stijve cocktailparty voor het lagere personeel gevraagd waarom ze de naam van het meisjeshuis niet veranderden. Zou dan het probleem niet uit de wereld zijn? Het gerucht was natuurlijk ontstaan omdat de naam Fairwell net zo klonk als Farewell, vaarwel.
‘Daar had ik nooit aan gedacht,’ zei hij. ‘Maar nee. Marjorie Fairwell was de vrouw van de eerste grote geldschieter van de universiteit. We krijgen nog altijd grote bedragen van haar familie. Het schoolbestuur zou het liever leeg laten staan dan de naam veranderen. Uiteindelijk wordt het natuurlijk een opvanghuis voor meisjes met een beurs of een academische proeftijd, die allang blij zijn met een dak boven hun hoofd.’
Jeff leunde tegen de muur van Mira’s kantoor en keek naar haar benen. Daar kon je op wachten, dacht Mira. Het verbaasde haar alleen dat hij er zo lang over gedaan had. Dat bewees wel dat hij oprecht geïnteresseerd was in het onderwerp. ‘Hoe weet jij dat, van dat verdwenen meisje, als het zo stil wordt gehouden?’
‘Een vriendin van me werkt op het bureau van de beveiliging,’ zei Jeff. ‘Ze heeft zwijgplicht over alles wat daar gebeurt, maar een paar glazen wijn maken haar tong wel los.’
Mira stelde zich die situatie liever niet voor – Jeffs vriendin met haar losse tong. Zelf was hij bijzonder sexy, een lange man met olijfgroene ogen en dik bruin haar. Maar Mira vond hem net zo aantrekkelijk als een fotomodel voor mannenondergoed. Je keek wel twee keer, maar het probleem was dat jíj in de driedimensionale wereld bestond, terwijl híj maar een glanzende platte foto was. Bovendien scheen Jeff geen enkel onderscheid te maken. ‘Als ze ademt, gaat hij ermee naar bed,’ had een van de parttime talendocenten eens tegen Mira gezegd. ‘Een beetje triest, eigenlijk. Als hij een vrouw was, zouden we allemaal medelijden met hem hebben en ons zorgen maken over zijn zelfrespect.’
Mira keek op haar horloge (ze moest Clark bellen, maar wist niet waar hij zat) en bedankte Jeff, die de paperclip uit zijn mond haalde en weer in de boekenkast legde voordat hij afscheid nam.