60

ornament.jpg

Shelly draaide zich om toen ze de klap hoorde en zag Josie met open mond en een rood aangelopen gezicht naar hun tafeltje terugkomen. De jongen die ze had geslagen vluchtte met zijn vriendinnetje naar buiten, waar inmiddels een ware sneeuwstorm woedde.

Hetzelfde gevoel van verslagenheid en overgave waarmee ze weer was gaan zitten toen Josie haar dat beval, maakte zich van Shelly meester bij het vooruitzicht dat ze in een jurk en een dunne sweater in die sneeuwstorm naar huis terug moest lopen. Misschien zou Josie haar ook wel slaan voordat ze vertrok.

Josie liet zich met een klap op de stoel tegenover Shelly vallen en de hele zaak juichte en lachte, alsof de thuisploeg had gescoord. Twee studiehoofden aan een tafeltje bij de deur gaven elkaar een high-five. Sommige mensen floten, en een meisje dat in haar eentje aan een hoektafeltje zat, keek op van haar laptop en stak haar vuist in de lucht. ‘Goed zo, meid!’ riep de caissière vanachter de balie. De jongen die de cappuccino’s en lattes maakte stak zijn duimen omhoog, en zelfs de moeder met de peuter in de wandelwagen die samen met Shelly uit de kou naar binnen was gestapt en zo vriendelijk tegen haar was geweest, glimlachte.

Was er iets gezegd dat Shelly niet had gehoord, iets waarvoor de jongen een klap had verdiend? En als dat zo was, waarom had de hele zaak dat dan wél gehoord? Shelly was niets bijzonders opgevallen tot aan het moment van de klap en de geschrokken uitroep van het vriendinnetje. En een paar van de mensen die Josie nu toejuichten zaten er veel verder vandaan dan zij.

Als die jongen Josie had geslagen, zou hij natuurlijk zijn aangepakt door de studenten die elkaar nu een high-five gaven. Dan was de politie eraan te pas gekomen en zou de jongen geboeid zijn afgevoerd.

Josie zat met halfopen mond en een blos op haar wangen. Ze lachte niet, maar leek ook niet erg van streek.

‘Wat gebeurde daar?’ vroeg Shelly, met meer zorg en schrik dan ze werkelijk voelde. Ze wilde hier het liefst vandaan.

‘Ach, die klootzak,’ zei Josie. ‘Hij woont samen met iemand die ik haat.’

‘Wie dan?’ vroeg Shelly, en Josie mompelde een naam. Shelly boog zich naar voren en herhaalde: ‘Wie?’

‘Craig Clements-Rabbitt,’ zei Josie vermoeid, alsof Shelly er haar al dagenlang mee lastigviel. ‘Dat is die lul die...’

‘De jongen van het ongeluk,’ zei Shelly, en opeens klonk haar eigen stem haar in de oren als die van iemand anders: de verre stem van een verteller, een alwetende verteller, die alle feiten al op een rijtje had, maar ze bewust mondjesmaat prijsgaf. ‘Craig Clements-Rabbitt,’ herhaalde ze, niet tegen Josie, maar tegen zichzelf. ‘Jij kende hem.’

Josie snoof en rolde met haar ogen. ‘Ja! Ik kende hem,’ zei ze. ‘Hij is een leugenaar, een meidengek, en hij krijgt nu wat hij verdient. Geloof me, hij zal het nog bezuren.’

‘Jij denkt dat hij schuldig is aan de dood van je huisgenote,’ zei Shelly. ‘Nicole, je vriendin.’

Josie ontkende het niet, hoewel ze Shelly nog moest vertellen dat ze met het verongelukte meisje had samengewoond. Bij alles wat er de afgelopen tijd was gebeurd, had Shelly haar dat nog niet rechtstreeks gevraagd.

Maar als er ooit een reden was geweest om dat te ontkennen, bestond die niet meer. Josie haalde haar schouders op. ‘Ja,’ zei ze. ‘Dat ook.’

Ze wilde er niet op doorgaan.

Goed, hij was misschien schuldig aan de dood van haar vriendin, maar hij had nog iets véél ergers op zijn geweten.

‘Wat heeft hij gedaan, Josie?’

Josie wuifde die vraag weg en zei: ‘Het doet er niet meer toe. Hij zal ervoor boeten.’

‘Dat heeft hij al gedaan,’ zei Shelly, en ze probeerde haar stem in bedwang te houden. ‘Ik was op de plek van het ongeluk. Ik heb gezien wat er is gebeurd – en níét gebeurd.’

‘Iedereen moet uiteindelijk boeten,’ zei Josie met een vreugdeloze lach.

‘Denk je dat ook over mij?’ vroeg Shelly haar.

Josie leek oprecht verbaasd door die vraag. Haar wenkbrauwen verdwenen onder haar pony. ‘Nee,’ zei ze, nadat ze er een eeuwigheid over had nagedacht.

Toen lachte ze weer, vreemd en schril, en staarde Shelly met open mond aan. ‘Begrijp je het nog steeds niet? Dit heeft helemaal niets te maken met óns. Het is geen stomme ontgroening, zoals jij denkt. Ik bedoel, daartoe zou ik me heus niet verlagen, en Omega Theta Tau zou het ook nooit van me vragen! Gód. Die situatie met ons tweeën heeft maar te maken met één ding: dat jij op de plaats van het ongeluk was. Daarom willen ze je hier weg hebben.’

Josie leunde naar achteren op haar stoel en keek Shelly aan, als van een grote afstand, met een uitdrukking op haar gezicht van iemand die net de laatste puntjes op de i van een essay had gezet, een nietje door de vellen had geslagen en het werkstuk had ingeleverd.

Hier is het, wat vind je ervan?

Shelly kon niets anders doen dan zwijgend terugstaren.

Het Ontwaken
9789049953218.html
9789049953218-1.html
9789049953218-2.html
9789049953218-3.html
9789049953218-4.html
9789049953218-5.html
9789049953218-6.html
9789049953218-7.html
9789049953218-8.html
9789049953218-9.html
9789049953218-10.html
9789049953218-11.html
9789049953218-12.html
9789049953218-13.html
9789049953218-14.html
9789049953218-15.html
9789049953218-16.html
9789049953218-17.html
9789049953218-18.html
9789049953218-19.html
9789049953218-20.html
9789049953218-21.html
9789049953218-22.html
9789049953218-23.html
9789049953218-24.html
9789049953218-25.html
9789049953218-26.html
9789049953218-27.html
9789049953218-28.html
9789049953218-29.html
9789049953218-30.html
9789049953218-31.html
9789049953218-32.html
9789049953218-33.html
9789049953218-34.html
9789049953218-35.html
9789049953218-36.html
9789049953218-37.html
9789049953218-38.html
9789049953218-39.html
9789049953218-40.html
9789049953218-41.html
9789049953218-42.html
9789049953218-43.html
9789049953218-44.html
9789049953218-45.html
9789049953218-46.html
9789049953218-47.html
9789049953218-48.html
9789049953218-49.html
9789049953218-50.html
9789049953218-51.html
9789049953218-52.html
9789049953218-53.html
9789049953218-54.html
9789049953218-55.html
9789049953218-56.html
9789049953218-57.html
9789049953218-58.html
9789049953218-59.html
9789049953218-60.html
9789049953218-61.html
9789049953218-62.html
9789049953218-63.html
9789049953218-64.html
9789049953218-65.html
9789049953218-66.html
9789049953218-67.html
9789049953218-68.html
9789049953218-69.html
9789049953218-70.html
9789049953218-71.html
9789049953218-72.html
9789049953218-73.html
9789049953218-74.html
9789049953218-75.html
9789049953218-76.html
9789049953218-77.html
9789049953218-78.html
9789049953218-79.html
9789049953218-80.html
9789049953218-81.html
9789049953218-82.html
9789049953218-83.html
9789049953218-84.html
9789049953218-85.html
9789049953218-86.html
9789049953218-87.html
9789049953218-88.html
9789049953218-89.html
9789049953218-90.html
9789049953218-91.html
9789049953218-92.html
9789049953218-93.html
9789049953218-94.html
9789049953218-95.html
9789049953218-96.html
9789049953218-97.html
9789049953218-98.html
9789049953218-99.html
9789049953218-100.html
9789049953218-101.html
9789049953218-102.html
9789049953218-103.html
9789049953218-104.html
9789049953218-105.html
9789049953218-106.html
9789049953218-107.html
9789049953218-108.html
9789049953218-109.html
9789049953218-110.html
9789049953218-111.html
9789049953218-112.html
9789049953218-113.html
9789049953218-114.html
9789049953218-115.html
9789049953218-116.html
9789049953218-117.html
9789049953218-118.html
9789049953218-119.html