25
Dokter Truby boog zich naar Craig toe en vroeg zachtjes, op plechtige toon, alsof hij het uit Craigs onderbewustzijn naar boven wilde trekken: ‘En die dag... wat eerder op de avond? Weet je echt niet meer hoe je in die auto terecht bent gekomen, met Nicole? Of waar je naartoe ging toen het ongeluk gebeurde?’
Craig beet op zijn onderlip en staarde naar het plafond. Hij slikte even en sloot zijn ogen. Hij wilde het zich écht wel herinneren, om dokter Truby een plezier te doen, hem te belonen voor al zijn ijver, maar het hielp weinig. Hij had het hele verhaal al een paar keer aan de man verteld, en veel stelde het niet voor.
Hij wist inmiddels dat hij in Lucas’ oude Taurus had gereden. Vaag herinnerde hij zich dat Lucas, stoned op zijn kamer, hem de sleuteltjes had gegeven en gezegd: ‘Sterkte, man.’ Maar Craig had geen idee wáár hem sterkte mee werd gewenst. Zijn advocaat vertelde hem later dat Lucas, ondervraagd door de politie, had verklaard: ‘Ik wist niet wat er aan de hand was. Hij kwam mijn kamer binnen en zei: “Ik moet je auto lenen.” Dus gooide ik hem mijn sleuteltjes toe, zei hem waar de auto stond en wenste hem sterkte. Hij had zo’n haast dat ik hem niet eens heb gevraagd waar het om ging. Eerlijk gezegd dacht ik dat het iets te maken had met Nicole – vrouwenproblemen, misschien. Dat ze een bloeding had, of zoiets. Dat heb ik ook eens meegemaakt met een meid. Die bleef er bijna in. Een soort miskraam, of hoe noem je dat?’
Volgens de politie had Lucas ook gezegd dat Craig broodnuchter leek toen hij om de sleuteltjes kwam vragen. Maar uit Lucas’ mond betekende dat niet veel, gezien zijn eigen drank- en drugsmisbruik en het feit dat hij zijn auto had uitgeleend aan iemand die een dodelijk ongeluk had veroorzaakt.
Craig maakte zijn blik van het plafond los en keek dokter Truby aan. ‘Ik weet nog wel dat Nicole me belde op mijn mobiel,’ zei hij. ‘Ze had me nodig. Ik was nog kwaad over dat feestje. Er was daar iemand met wie ik niet wilde dat ze omging. Maar wie? Dat kan ik me niet herinneren.’ Hij sloot zijn ogen en zag een blauw shirt en iets van een insigne. Het behoorde niet toe aan een padvinder. Ook niet aan een politieman. ‘Een ziekenbroeder?’ opperde Craig, en hij keek dokter Truby aan alsof die het misschien wist. ‘Een ambulanceverpleger?’
Dokter Truby knikte en maakte een bemoedigend handgebaar. ‘Was je jaloers?’
‘Ik... ja, dat zal wel. Hoewel ze daar geen reden toe gaf. Nicole had strikte opvattingen over monogamie. Als ze ooit, één seconde maar, het idee zou hebben dat ze op iemand anders verliefd werd, zou ze me dat meteen hebben gezegd, en dat verwachtte ze ook van mij. Daar hadden we duidelijke afspraken over. Heel eerlijk en open. Waarom ook niet? Nicole was een groot voorstander van verloven. Dat was de bedoeling van daten, voor haar: iemand vinden om mee te trouwen. Aan haar linkerhand droeg ze ook een ring die ze van haar vader had gekregen – als een trouwring, een ring van belofte.’
Dokter Truby haalde heel even zijn schouders op en knikte. Hij scheen niet verbaasd. Misschien kende hij dat soort ringen. Voor Craig was het een hele ontdekking dat er vaders bestonden die zich zo met het seksleven van hun dochters bemoeiden dat ze hun een ring gaven en hen een eed lieten zweren dat ze geen seks zouden hebben voor het huwelijk. Nicoles ring leek net een verlovingsring: een gouden band met een diamantje.
‘Ze nam dat heel serieus, maar ik wist dat een heleboel jongens haar wel zagen zitten, en ik mocht niet op die corpsfeestjes komen vanwege dat incident waarover ik u vertelde. Ik was altijd bang dat ik haar kwijt zou raken als ik er niet bij was. Niet dat ze me zou belazeren, maar ze kon wel een ander ontmoeten op wie ze viel.’
Dokter Truby knikte nog steeds – Jezus, dacht Craig, hij leek wel zo’n hondje op de hoedenplank van een auto – maar keek toen op zijn horloge als een hint aan Craig dat zijn tijd erop zat. De therapeut schraapte zijn keel en zei op zijn ‘resumerende’ toon: ‘Je hebt grote vorderingen gemaakt, Craig, voor iemand met jouw hersenletsel. Nog een paar sessies, dan komt het wel goed.’
‘Juist,’ zei Craig, hopelijk niet zo sarcastisch als hij het bedoelde – alsof het ooit ‘goed zou komen’ dat hij Nicole had gedood.
Zijn vader zat in de Subaru op hem te wachten, voor de praktijk van dokter Truby, die op een afgescheiden terrein van het academisch ziekenhuis lag, alsof de psychiaters en hun patiënten niet gezien mochten worden gezien door mensen die een échte ziekte als kanker, hartproblemen of diabetes hadden.
‘Hé, jongen,’ zei zijn vader toen Craig naast hem schoof en het portier dichtsloeg. Hij stak een hand uit en klopte zijn zoon op zijn knie, zo hard dat Craig ineen zou zijn gekrompen als hij de energie nog had gehad. Nu keek hij slechts opzij en knikte. ‘Hoe ging het?’
‘Oké,’ zei Craig. ‘Denk ik.’
‘Nou, je hoeft niets te zeggen als je niet wilt,’ zei zijn vader, terwijl hij zijn handen boven het stuur liet zweven. Hoe vaak had hij dat nu al gezegd? ‘Maar als je wilt, zal ik graag naar je luisteren. Zonder een woord te zeggen.’
‘Bedankt, pa,’ zei Craig, voordat hij zich naar het raampje draaide om zijn vader duidelijk te maken dat hij zich nu niet in staat voelde om te praten en dat ze beter naar huis konden rijden.
‘Thuis’ was nu het appartement van Craigs vader in een complex dat de Alpines heette, aan de rand van Fredonia. Scar en zijn moeder woonden nog in hun oude huis. Craig, die al studeerde toen de details van de scheiding tussen zijn ouders werden uitgewerkt, wist niet precies waarom Scar bij zijn moeder was gebleven, hoewel iedereen wist dat Scar en zijn moeder een hechtere band met elkaar hadden dan een van hen beiden met Craig of met zijn vader. En omdat hij na het ongeluk, terug in New Hampshire, in een soort coma had gelegen, wist Craig evenmin waarom er was besloten dat hij bij zijn vader in de Alpines zou intrekken.
Niet dat hij het erg vond. Het maakte hem niet eens meer uit dat zijn ouders gingen scheiden, alsof zijn geheugenverlies na het ongeluk ook alle woede en wanhoop over die situatie had uitgewist.
Dat zijn vader en moeder uit elkaar gingen, was al maanden voor het ongeluk duidelijk geweest. Het had zich allemaal afgespeeld tijdens die prachtige eerste maanden van Craigs relatie met Nicole, als een akelig maar vaag decor op de achtergrond.
‘Jezus! Wat gebeurt daar allemaal?’ had Craig door de telefoon tegen Scar geschreeuwd, op een zaterdagmiddag in januari. Hij had naar huis gebeld om antwoord op zijn vragen te krijgen. Dat probeerde hij al dagen, maar niemand nam de telefoon op – de vaste lijn bleef stil en hetzelfde gold voor hun mobieltjes – sinds zijn vader hem het nieuws had doorgebeld: ‘Je moeder gaat van me scheiden, jongen. Ze vindt dat het leven te kort is om de rest nog met mij door te brengen.’
Een paar uur later belde zijn moeder, om de klap wat te verzachten (‘Eén stap tegelijk, we zien wel hoe het gaat’) of de verantwoordelijkheid af te schuiven (‘Je vader zal wel zeggen dat het mijn beslissing was, maar het zal toch geen verrassing zijn voor jou, of voor wie dan ook, dat dit er al een hele tijd zat aan te komen. Het was niemands beslissing’).
Nou, het was een verdómd grote verrassing geweest voor Craig, die net plannen had voor een heerlijk slaperig, verliefd weekend op zijn kamer met Nicole, omdat Perry naar Bad Axe moest voor een doop. Het laatste waarmee Craig rekening had gehouden was dit soort nieuws van thuis. Want thuis hoorde gewoon thuis te blijven.
‘Hoe is het in godsnaam zo ver gekomen?’ brulde Craig door de telefoon tegen zijn broertje.
‘Dat weet ik niet.’ Scar klonk stoned, hoewel hij altijd – nou ja, voordat Craig die herfst naar de universiteit was vertrokken – fel tegen blowen was geweest. (‘Waarom zou iemand nóg stommer willen worden?’) Maar Craig wist ook dat hun moeder heel enthousiast was over al die nieuwe psychofarmaceutische wondermiddelen in de wereld en haar vriendinnen altijd een of andere kuur aanraadde tegen malaise, ergernis of onlustgevoelens. Misschien had ze Scar iets gegeven tegen zíjn onlustgevoelens, die heel normaal waren voor een jongen van die leeftijd en gewoon weer zouden verdwijnen, net als zijn litteken, dat inmiddels was vervaagd tot de schim van een crucifix op zijn rug.
Hij had het merkteken opgelopen toen hij in groep acht zat. Na school, op weg naar huis, waarschijnlijk luisterend naar Nirvana op zijn iPod, was hij overvallen door een joch van een jaar ouder, dat plotseling uit de struiken tevoorschijn was gesprongen. De knul had Scar voorover tegen de grond gesmeten en met zijn gezicht tegen het gras tussen de stoeptegels geduwd. Zwijgend en zonder enige verklaring had hij vervolgens de achterkant van Scars ski purple mountain T-shirt omhoog getrokken en een crucifix in zijn rug gekerfd. Daarna was de jongen weer opgesprongen en de straat op gerend, waar hij een passerende automobiliste had aangehouden – een hippie in een busje, die was verdwaald op zoek naar een koffieshop.
De jongen, Remco Nolens, had naar Scar gewezen en tegen de vrouw geroepen: ‘Hij heeft hulp nodig!’ Toen was hij terug naar huis gerend, waar hij een uurtje later door de politie werd aangehouden.
Blijkbaar had Remco gehandeld onder invloed van een slechte lsd-trip. Hij kon niet vertellen waarom hij zich in de struiken had schuilgehouden, met een mes tevoorschijn was gesprongen en een crucifix in Scars rug had gesneden. Na het incident werd Remco naar zijn grootouders in Florida gestuurd. Als onderdeel van zijn straf moest hij Scar elk jaar een excuusbrief sturen.
Die brieven waren reden tot grote hilariteit in huize Clements-Rabbitt, omdat ze zo formeel en duidelijk niet gemeend waren. ‘Ik wil je opnieuw schrijven dat het me spijt dat ik je met mijn zakmes in je rug heb gekrast.’
De wond bleek gelukkig niet fataal, maar het was meer dan alleen een ‘kras’. Scars bijnaam (scar, of litteken) was een poging om de zaak net zo luchtig af te doen als Remco – alsof het allemaal niet erger was dan wanneer hij een frisbee in zijn gezicht had gekregen en een tand was kwijtgeraakt.
Maar Craig was behoorlijk van streek. Nog maanden daarna schrok hij wakker uit nachtmerries waarin hij het slappe lichaam van zijn broertje uit de klauwen van een gevleugelde zwarte gedaante probeerde te redden waarin hij Remco herkende.
Als Scar er zelf nog mee zat, zei hij daar nooit iets over.
‘Praat maar met papa of mama,’ zei Scar over de telefoon. ‘Het is mijn zaak niet als ze uit elkaar gaan.’
‘Jouw zaak niet? Wát? Volgens mij zijn het ook jouw ouders, vriend!’
‘En noem me geen “vriend” als je tegen me scheldt. Dat doet papa ook.’
‘Wát? Waar heb je het over? Sinds wanneer scheldt pap tegen jou?’
Het bleef stil aan de andere kant van de lijn. Craig wist niet of hij dat als een bevestiging moest opvatten dat hun vader nog nooit tegen Scar (of iemand van hen) gescholden had, of dat het heel iets anders betekende – dat er opeens heel nieuwe familieverhoudingen waren ontstaan, waarin hun vader liep te schelden omdat hij daar nu een reden voor had.
‘Vraag mij maar niks over pap en mam,’ zei Scar ten slotte. ‘Vraag het hun zelf maar – als het moet. Maar als ik jou was, zou ik het verder vergeten.’
‘Vergéten? Vergeten dat mijn ouders gaan scheiden, bedoel je?’
‘Toe nou, Craig,’ zei Scar, nog steeds met een vage stem, heel ver weg, ‘je bent een volwassen kerel. Zorg dat je...’
Craig had opgehangen en zijn broer niet meer gesproken totdat hij in maart naar New Hampshire werd afgevoerd, met slechts een vaag idee wie die jongen met dat warrige haar in zijn ogen was. Het duurde nog weken voordat Craig zich zijn naam kon herinneren en nog een week voordat hij begreep wat het betekende om een broer te hebben.