27
‘Wie is die vent?’ vroeg Craig. Nicole was bezig een lange ronde sjaal om haar gezicht te wikkelen. Toen ze klaar was, waren alleen haar ogen nog te zien.
Harde sneeuwnaalden waaiden in hun gezicht toen ze de campus overstaken. Craig hield haar hand vast, maar het had ook de poot van de universiteitsmascotte of een ingezwachtelde boomtak kunnen zijn; dat was niet te bepalen door haar dikke wollen want en zijn geïsoleerde skihandschoen heen. Ze mompelde iets in haar sjaal wat hij niet verstond.
‘Wat?’
Nicole schudde haar hoofd en keek hem aan. De kleine sneeuwvlokjes op haar zwarte wimpers deden zijn hart bijna breken. Hij kon haar mond niet zien, maar aan haar ogen zag hij dat ze glimlachte, en hij besloot er niet op door te gaan.
Maar een paar dagen later zag Craig de man opnieuw. Met zijn stevige schouders en blonde stekeltjeshaar kloste hij op zwarte schoenen door de sneeuw in de tuin van Omega Theta Tau, een paar seconden voordat Nicole naar buiten kwam, de sjaal weer in lagen om haar gezicht wikkelde en haar wollen want naar Craig opstak.
‘Dat was hem weer,’ zei Craig.
‘Wie?’
‘Die vent. Hou je niet van de domme, Nicole. Hij moet net bij jullie de deur uit zijn gestapt, dat kan niet anders. Opnieuw. Dat is deze week al de derde keer dat ik hem bij jullie naar binnen of naar buiten heb zien gaan. Vlak voor jou. Kijk daar, zijn voetsporen.’ Craig wees naar de smeltende afdrukken op het grasveld.
Nicole tuurde naar de sporen en keek toen in de richting van de man in het blauwe jack, aan de overkant van de straat. Ze haalde haar schouders op, schudde haar hoofd en trok haar wenkbrauwen op naar Craig, alsof ze het net zo’n mysterie vond als hij.
‘Dat is geen corpsbal,’ zei Craig, ‘en ook niet het vriendje van een van jouw dispuutzusters. Dat is een volwassen kerel.’
‘Nou ja,’ zei Nicole, ‘sommige zusters gaan ook uit met mánnen. We vallen niet allemaal op jochies.’
‘Je weet wel wat ik bedoel,’ zei Craig. Hij nam haar trigonometrieboek van haar over en stak het onder zijn arm. Inmiddels was hij zijn handschoenen kwijt – misschien in de kantine laten liggen – en het gevoel in zijn vingers was volledig verdwenen, maar hij had genoeg sitcoms gezien om te weten dat je je vriendin niet met zware boeken liet zeulen.
‘Wat ik bedoel,’ ging hij verder, ‘is dat hij er helemaal niet uitziet alsof hij hier thuishoort.’
Nicole stak een hand door zijn vrije arm en leunde tegen hem aan. Zelfs door de lagen nylon en donsvoering heen meende hij haar hart te voelen kloppen, wat hem een prettige kick gaf. Het was donderdagmiddag, de tijd van de week dat ze meestal rechtstreeks naar Starbucks gingen om daar onderuit te zakken, hand in hand, met hun cappuccino’s en hun dichtgeslagen studieboeken tussen hen in. Hij verheugde zich er al op sinds hij de vorige avond naar bed was gegaan. Maar toen ze op de hoek van State en Campus Boulevard kwamen, bleef Nicole staan en zei: ‘Craig, ik kan vanmiddag niet naar Starbucks. Ik had Josie beloofd dat ik thuis zou komen. We moeten papieren rozen maken voor de inauguratie. We...’
‘Moet je daar vandáág al aan beginnen?’ zeurde Craig. (Hij hoorde zelf dat hij zeurde; dat moest hij niet doen, maar toch was het zo.) ‘De inauguratie is toch pas over drie weken?’
‘Nee, over een maand, maar je hebt geen idee hoeveel van die dingen er nodig zijn. En alles komt neer op Josie en mij. Wij zijn de enigen die de rozen maken, en het moeten er minstens vijfduizend worden.’
‘Wát?’ Craig bleef letterlijk stokstijf staan bij dit absurde nieuws. ‘Vijfduizend papieren rozen?’
Nicole knikte lachend.
Ze hadden inmiddels de grens van de campus bereikt en Craig kreeg kramp in de arm waarmee hij haar studieboek vasthield. Hij verplaatste het naar zijn andere hand, stapte om Nicole heen en legde zijn stijve arm om haar schouders. Daardoor stelde hij zijn onbeschermde hand weer bloot aan de ijzige kou, maar wat gaf het? Hij had er toch geen gevoel meer in.
‘Vijfduizend?’
‘Ja!’ zei Nicole, blijkbaar net zo verbaasd als hij. ‘En we maken er maar honderd per uur. We hebben er nu ongeveer honderdtien.’
‘Wat is dit, in vredesnaam?’ vroeg Craig. ‘Moderne slavernij? Ik bedoel, ze betálen je toch niet om lid te worden van dat dispuut? Denken ze soms dat je geen eigen leven hebt?’
Hij was echt kwaad, maar Nicole moest erom lachen. En Craig hoorde die lach weerkaatsen als klingelende klokjes tegen de gemetselde muur van de technische faculteit, tegenover hen.
‘Craig, ze vinden dat Omega Theta Tau mijn leven zou moeten zíjn!’
‘Maar wil jij dat ook, Nicole? Ik bedoel, wil je je werkelijk de komende vier jaar met Josie op je kamer opsluiten om papieren rozen te maken?’
‘Nou, het zijn altijd de nieuwe leden die de rozen maken, dus volgend jaar...’
‘Oké, geen rozen dan. Volgend jaar moet je cakejes bakken, of zoiets. Altijd wat anders.’
‘Sorry, Craig.’ Hij keek haar van opzij aan. De sjaal was naar haar kin gegleden en ze trok een pruillip. Ze had een kleine bobbel bij de brug van haar neus – een aanbiddelijke imperfectie die haar onderscheidde van de twee of drie andere volmaakte meisjes op deze wereld. Hij wilde zich al verontschuldigen dat hij er zo’n punt van maakte, maar opeens begon ze te stralen. Ze draaide zich naar hem toe. ‘Je zou kunnen helpen! Josie vindt het goed. Ze heeft het zelf voorgesteld: een paar jongens die de handen uit de mouwen staken. In ruil voor bier, of zo. Je zou Lucas kunnen meebrengen.’
Craig voelde zijn oksels vochtig worden, een reactie die hij altijd vertoonde als Nicole over Josie begon – bijvoorbeeld dat ze Josie mee konden vragen om een pizza te gaan eten. Of als Nicole alleen maar iets zei als: ‘Je moet de groeten van Josie hebben.’ Of die ene keer dat hij bijna over zijn nek ging toen hij met Nicole uit de kantine kwam en Josie zag staan, arm in arm met Lucas, allebei duidelijk stoned.
‘Hé, grote jongen,’ had Josie gezegd, zwaaiend naar Craig met al haar vingers vlak bij haar mond.
‘Josie!’ had Nicole lachend geroepen. ‘Je bent compleet stoned!’
‘Yup,’ zei Josie. ‘Pas maar op, of ik stort me op je vriendje.’
Nicole gaf haar een speelse stomp, terwijl Craig maakte dat hij wegkwam. Nicole liep lachend achter hem aan en Josie riep hen nog iets na, met dubbele tong. Craig verstond het niet, door het dreunen van zijn hart. Toen ze de hoek om waren, hield Nicole hem staande, draaide hem naar zich toe en keek hem onderzoekend aan.
De zon begon al te zakken achter de glinsterende glas-in-loodramen boven de binnenplaats van Godwin Hall, en haar ogen leken bijna fluorescerend, zo blauw – als de oceaan bij Belize, of de hemel vanaf de top van Mount Washington. ‘Hoe zit dat eigenlijk, Craig?’ vroeg ze, opeens verontrustend ernstig. ‘Met jou en Josie?’
Craigs adem stokte even, maar hij deed zijn best om haar te blijven aankijken alsof hij niets te verbergen had. Al die weken had hij zich vastgeklampt aan een sprankje hoop (valse hoop, besefte hij nu) dat Josie misschien alles aan Nicole had verteld en dat het Nicole niets uitmaakte – of dat ze het in elk geval begréép. Maar daar had hij nooit enig bewijs voor gehad, wist hij, geen enkele reden om aan te nemen dat Nicole hem niet onmiddellijk zou dumpen als ze hoorde wat er tussen hem en Josie was gebeurd. Vooral nu ze al twee maanden met elkaar gingen en hij er nooit een woord over had gezegd.
‘Niets,’ zei Craig. Het klonk belachelijk, en zijn stem sloeg zelfs over toen hij het zei.
‘Waarom heeft ze dan zo’n hekel aan je?’
‘Wat?’ Craig probeerde verbaasd te kijken.
‘Waarom kan Josie jou niet uitstaan?’
Hij probeerde zijn ogen nog verder open te sperren. ‘Is dat zo?’
Nicole schoot in de lach. ‘Eh, ja. Was je dat niet opgevallen?’
Craig haalde zijn schouders op.
‘Nou, je mijdt haar als de pest, dus je hebt er wel een vermoeden van. Je komt zelfs niet meer naar de studiegroep, terwijl je toch een tijdje best gemotiveerd was. Je loopt nooit langs onze kamer als je denkt dat zij er is. En steeds als ik haar naam noem, verander je van onderwerp.’
Hij wist niets te zeggen. Zijn mond viel open. In de loop van de weken had Craig geprobeerd een paar antwoorden te bedenken voor het geval dit ooit ter sprake kwam. Smoezen. Leugens. Iets om er een draai aan te geven. Bijvoorbeeld de suggestie dat Josie die avond zo dronken was geweest en zo had aangedrongen dat Craig wel iets had móéten doen, om haar gevoelens niet te kwetsen. Dat klopte ook wel, alleen had hij haar met alle plezier geneukt, en niet uit beleefdheid. Maar als hij nu de juiste woorden vond? Nicole had weinig idee van het geheime seksleven van andere mensen, wist Craig. Ze stond altijd versteld als ze hoorde dat een of andere ongetrouwde beroemdheid zwanger was, of dat Craig vroeg in de ochtend een meisje uit haar huis of een jongen uit zijn gang had zien wegsluipen. (‘Ach, ze zaten natuurlijk te studeren,’ zei ze dan, doodernstig, en gaf hem een stomp tegen zijn bovenarm als hij lachte.) Het was best mogelijk dat ze alles zou geloven wat hij zei. Toch?
Maar nu Nicole hem hier confronteerde, in de gang naar de kantine, met een afwachtend lachje om haar mond en haar hoofd een beetje schuin, als het kopje van een pimpelmees, terwijl haar mooie ogen glinsterden in de zon – al dat roze en paarse licht dat door de gebrandschilderde ramen viel – kon hij geen woord meer uitbrengen. Zelfs zijn ziel leek sprakeloos.
Nicole wachtte nog een paar lange seconden en schudde toen haar hoofd. ‘O-ké,’ zei ze. ‘Dan heb ik niets gezegd.’
Hij probeerde haar gedachten te lezen toen ze haar ogen neersloeg. Wist ze het? Wist ze het, maar kon het haar niet schelen? Of wist ze het niet? En áls ze het wist, zou ze hem dan in zijn gezicht slaan en nooit meer een woord met hem wisselen?
Craig had geen idee. Opeens herinnerde hij zich de vijfde klas, toen ze een blinde kaart moesten lezen die hij niet kende. Hij had een gokje gewaagd – ‘Mongolië?’ – tot groot vermaak van de klas. Zo moest dat voelen in het voorgeborchte, dacht hij. Het kon twee kanten op – en alles hing ervan af.
‘Nicole, ik...’ begon hij, zonder te weten wat hij ging zeggen.
Gelukkig hief ze een hand op om hem het zwijgen op te leggen. ‘Je zult wel gelijk hebben. Waarschijnlijk wil ik het niet weten. Of misschien wéét ik het al.’
Craig deinsde een stap terug. Hij durfde nergens anders naar te kijken dan naar een punt recht tussen Nicoles ogen. Hij droeg een legergroen T-shirt en hij wist zeker dat zijn oksels grote vochtplekken moesten vertonen. Nicole sloeg haar armen om zich heen en klemde zichzelf stevig vast. Haar knokkels trokken wit weg.
‘Je viel eerst op háár, is het niet?’ vroeg ze, met een snik in haar stem. ‘Daarom kwam je naar die studiegroep. Maar toen ontdekte je dat ze een vriendje had, in Grosse Isle, die jongen van Princeton.’
Craig haalde bevend adem en probeerde zijn opluchting te verbergen. Het was alsof je in je spiegeltje keek en zag hoe de tankwagen die een seconde geleden nog recht op je af denderde in een greppel tot stilstand was gekomen. ‘Nee!’ zei hij. En hij merkte dat hij weer met zijn ogen kon knipperen, omdat hij nu de waarheid sprak. ‘Nee! God, Nicole, ik was meteen weg van je, toen ik je zag. Jij was de enige reden waarom ik bij die studiegroep ging. Ik kende je vriendin nog niet eens. Ik heb zulke gevoelens nog nooit voor een meisje gehad. Josie? Jezus, nee...’
‘Craig,’ zei Nicole, ‘ik weet wel dat je nú van me houdt. Maar ik weet ook dat er andere meisjes zijn, mooiere meisjes, en...’
Nu kon Craig zich niet langer inhouden. Hij begon te schateren, greep naar zijn haar alsof hij zijn hoofd op zijn nek probeerde te houden, en rende op haar toe. Lachend tilde hij haar van de grond, kuste haar en draaide haar rond in zijn armen terwijl de studenten na het avondeten uit de kantine kwamen, die net dichtging. Anonieme gezichten zweefden langs hen heen, zonder hen een blik waardig te keuren, maar Craig had het gevoel dat hij haar daar voor eeuwig had kunnen vasthouden en kussen. Nicole lachte nu ook. Hopelijk dacht ze dat hij zo zweette en dat zijn hart zo tekeerging omdat het zo warm was op de gang en hij zo vreselijk verliefd.
Die middag zei hij geen woord meer over de papieren rozen of alle tijd die Nicole eraan kwijt zou zijn tot aan haar inauguratie (waarvoor ze hem niet eens kon uitnodigen omdat hij niet bij het corps zat. ‘Ik ga wel met een zuster,’ had ze hem gerustgesteld toen hij ernaar vroeg).
Ze liepen langs Starbucks terug naar haar kamer, zodat ze aan de rozen kon beginnen, en verwonderden zich over de spuitbusartiest die onder alle stoptekens in de stad een ander woord had geschreven: STOP de oorlog, STOP het struikgewas, STOP stopborden, STOP hier, STOP daar, STOP luieruitslag, enzovoort. Zou het een jaarclub zijn geweest, een eenzame gek, een groepje scholieren – wie zou het zeggen? Craig hield zijn arm om haar heen en genoot van de geur en de smaak van haar rode wollen sjaal tegen zijn gezicht. Zijn handen waren nu zo gevoelloos dat hij om de paar meter moest controleren of hij het meetkundeboek nog vasthield.
Op dat moment zag Craig hem weer, de man die uit het huis van Omega Theta Tau was gekomen, vlak voor Nicole. Hij kwam nu uit de bank, in zijn blauwe jasje, en stak zijn portemonnee in de achterzak van zijn kakibroek.
‘Daar heb je hem weer,’ zei Craig, wijzend.
‘Wie?’ vroeg Nicole afwezig. Ze keek niet eens in de richting waarin hij wees.
‘Die vent die bij jullie in huis was.’
Nu keek Nicole toch om. Ze scheen de horizon af te speuren, maar zonder iets interessants te zien. ‘En?’
‘Ik wil alleen weten wie hij is,’ zei Craig. ‘Wie is het, Nicole?’
‘Ik zou het niet weten,’ zei ze. ‘Ik zie niet eens naar wie je wijst.’ Ze keek een heel andere kant op. De man draaide zich om, en Craig wist zeker dat hij recht naar hen keek, alsof hij wist dat ze er waren – alsof hij op zoek was naar hén.
Er zat een insigne op de borstzak van zijn jasje genaaid. Craig zag het duidelijk: avp.
‘Een ziekenbroeder of zo,’ mompelde Craig, meer tegen zichzelf dan tegen Nicole.
‘En?’ vroeg ze weer.
‘Wat heeft hij bij jullie dispuut te zoeken? Waarom hangt hij daar rond?’
Nicole hield een hand boven haar ogen en keek weer in de verkeerde richting. ‘Ik heb geen idee waar je het over hebt, Craig,’ zei ze. ‘Er hangt geen avp-verpleger bij ons rond.’
Craig keek haar aan en zei: ‘Hoe wist je dat hij een avp-verpleger was?’
‘Dat zeg je net zélf,’ zei ze, en het leek alsof ze even stampvoette, uit frustratie. ‘Jemig!’
‘Nee, niet waar,’ zei Craig. ‘Ik zei “ziekenbroeder”, omdat ik dat avp-insigne op zijn jasje zag.’
‘Dat is hetzelfde,’ zei ze.
‘Nee,’ hield hij vol.
Nicole keek weer om zich heen, maar steeds de verkeerde kant op. Ten slotte draaide de man zich om en stak over. Een witte truck naderde over het kruispunt en benam Craig het zicht. Toen de wagen voorbij was, zag Craig alleen nog een gemetselde muur. De man was verdwenen.
Nicole ging op haar tenen staan en kuste hem op de wang. ‘Goed, dan nemen we hier afscheid,’ zei ze. ‘Ga jij terug naar Starbucks?’
‘Zonder jou?’
‘Waarom niet?’ vroeg ze. ‘Je kunt daar beter studeren als ik er niet bij ben. Ik zie je wel bij het avondeten, oké?’
‘Oké,’ zei Craig. Hij had een beetje het gevoel – niet onplezierig, maar wel verwarrend – dat hij in een kaarttruc was getrapt. Het volgende moment verdween Nicole bijna huppelend in de richting van Godwin Hall.