57
Josie leek wat te ontdooien toen ze merkte dat Shelly, hoewel ze nu de waarheid wist, niet van plan was haar te bedreigen of een scène te trappen.
Misschien leek Josie zelfs een beetje opgewonden. Ze zat nu op het puntje van haar stoel, naar Shelly toe gebogen, en gebaarde met haar handen in de ruimte tussen hen in, terwijl ze de details beschreef van de ontgroening bij het corps. Ze wipte zachtjes met haar knie, en hoewel ze Shelly niet recht aankeek, liet ze haar blik wel over Shelly’s gezicht glijden en even op haar schouder of haar oorbel rusten voordat ze weer om zich heen keek.
‘We doen nooit dingen die fysiek gevaarlijk zijn,’ zei Josie, ‘maar je kunt je niet echt een groep voelen zonder bepaalde rituelen en tradities. En geheimen. Als het niet een béétje gevaarlijk is, heeft het ook geen zin om het geheim te houden, dus...’
Was Josie misschien opgelucht dat de waarheid aan het licht gekomen was en dat Shelly die leek te accepteren?
Josie vond het een kick, besefte Shelly, om al die geheimen te verraden en in Shelly zo’n aandachtig gehoor te vinden. Want wat kon Shelly beginnen met de informatie die ze hier van Josie kreeg?
‘Ik bedoel, het is een heel andere ontgroening dan vroeger. We kennen allemaal die verhalen over zusters die hun handpalmen opensneden – ik bedoel, écht opensneden totdat het bloed eruit spoot – en naakt in een kring rond een kaars moesten staan terwijl er mystieke dingen gebeurden waardoor ze echt zusters van elkaar werden. Op zolder liggen nog zwart-witfoto’s uit de sixties of wanneer dan ook, foto’s van bloed en een naakte jongen met lang haar die op een fluit speelt. Heel eng.’
Ja, dat soort dingen pasten wel bij de sixties, dacht Shelly. Josie moest lachen.
‘Ik vraag me af wat er gebeurde als iemand te ernstig bloedde,’ zei Shelly, meer bij zichzelf dan tegen Josie. Ze dacht aan een verhaal dat ze eens van haar ex-man had gehoord, over een meisje dat hij had moeten behandelen na zo’n situatie – een bloedritueel tussen de leden van een volleybalteam. Ze hadden zich in de binnenkant van hun arm gesneden, maar dat meisje had een slagader geraakt. Shelly’s ex-man had het zo levendig beschreven dat Shelly nu, twintig jaar later, het meisje uit het verhaal (rood, wit en blauw, in niets anders dan haar Wildcats-jack) nog voor zich zag, zoals ze op de eerstehulp was overleden.
‘Dan krijgen ze wel hulp, neem ik aan,’ zei Josie, niet erg geïnteresseerd. Wat kon het haar schelen? Wat betekenden de sixties voor haar? ‘Wíj hebben altijd iemand klaarstaan voor het geval er iets misgaat.’
Josie keek over haar schouder, maar daar was niets te zien, behalve de muur. Toch wist ze dat ze op verboden terrein kwam met wat ze nu ging vertellen.
‘We hebben een avp-verpleger, een ambulancebroeder. Die hóórt echt bij ons. Hij is een soort vriendje van ons allemaal, of een mascotte. We zijn dol op hem. En we staan erop dat hij zijn uniform draagt, omdat het hem zo schattig staat! Hij slaapt in een kamer achter in het huis en het dispuut betaalt hem om toezicht te houden bij manifestaties en oproepbaar te zijn...’ Josie zweeg en staarde met een vage blik naar een plek tussen haar knieën en de vloer.
‘Wat voor “manifestaties”?’ vroeg Shelly.
‘Nou, er is een voorjaars- en een wintermanifestatie. Voor tweedejaars, dus ik ben binnenkort ook aan de beurt.’ Ze giechelde even. ‘Ik ben doodsbang. Zul je het aan niemand zeggen? Beloof je me dat?’
Terwijl ze het zei, scheen Josie zelf ook te beseffen hoe absurd dat klonk. Voordat Shelly kon antwoorden, ging ze verder: ‘We worden wedergeboren! Als zusters. Echt ongelooflijk.’
Shelly trok haar wenkbrauwen op, alsof ze wilde zeggen: laat horen! Maar wat ze werkelijk ongelooflijk vond, was dat ze haar hele carrière, haar hele leven, had vergooid door naar bed te gaan met dit praatzieke, banale, leeghoofdige schepsel, dat hier in Starbucks een lang verhaal over haar dispuut hield alsof zij de enige was die ooit lid van zo’n studentenclubje was geweest en hun gedoe van enig belang was in de grote wereld. Toen ze naar Josie Reilly’s bleke, opgewonden gezichtje keek, kon ze niet begrijpen dat ze nog maar een week geleden een paar van haar vingers had willen afhakken voor de kans op nog zo’n zwoele middag in bed met dit meisje. Sterker nog, ze had echt gedacht dat ze verliefd was.
Josie boog zich naar voren. ‘Het Ontwaken, zo heet het. We hebben een doodskist in de kelder,’ fluisterde ze, zo luid dat iedereen in de zaak het van vier tafeltjes ver kon horen, voor het geval dat er iemand geïnteresseerd zou zijn. ‘En alle tweedejaars moeten erin gaan liggen. Eerst... nou ja, eerst wordt er flink gezopen, en als iedereen dronken is, moet het slachtoffer op de grond gaan zitten en heel snel in- en uitademen, twee minuten lang. Daarna drukt een ander meisje je halsslagader dicht, zodat je flauwvalt. Dan leggen ze je in de kist, en als je weer bijkomt, ben je... wedergeboren! En al je zusters staan met kaarsen om je heen. De kandidaten moeten boven wachten, omdat je de ceremonie pas mag zien als je zelf uit de dood wordt opgewekt – of als je al wedergeboren bent. En over drie weken is het mijn beurt.’
‘Jezus Christus,’ zei Shelly. Het was geen commentaar op het ritueel dat Josie beschreef, maar op haar sterk vergrote pupillen. Was het Shelly al eerder opgevallen hoe groot haar oogbollen waren? Onwillekeurig moest ze denken aan sommige stripfiguren: Minnie Mouse, Betty Boop.
‘Niet te geloven, toch?’ zei Josie.
‘Ja,’ zei Shelly. ‘Ik bedoel, nee.’
Maar natuurlijk geloofde ze het wel. Het was bijna belachelijk voorspelbaar. Precies wat je verwachtte. Het viel Shelly tegen dat die studentenverenigingen niet wat nieuwe, schokkende rituelen hadden verzonnen. Dit kon je nauwelijks een ontgroening noemen. Zelf had ze die spelletjes al op de middelbare school gedaan, op de kamer van Valerie Kolorik, als haar ouders naar de country club waren. Ook zo’n ritueel waarbij je flauwviel. Ze hadden natuurlijk geen doodskist gehad, maar alleen omdat ze die niet konden vinden of betalen. Zo’n kist erbij zou prachtig zijn geweest. Shelly herinnerde zich nog de sensatie van Valeries klamme handen tegen haar hals, na twee minuten hyperventileren. Die kleine, vochtige handjes waren het laatste wat ze had gevoeld voordat ze het bewustzijn verloor. Toen ze weer bijkwam, hadden de andere meiden lachend om haar heen gezeten.
‘Ja,’ zei Josie, en ze knikte zo heftig dat Shelly zich afvroeg of ze misschien echt bang was. ‘Ik bedoel,’ vervolgde ze, ‘het is maar spel, en toch is het ook weleens misgegaan. Daarom hebben we die verpleger, voor alle zekerheid.’
Dat laatste fluisterde ze zacht, en Shelly begreep dat ze nu moest vragen wat er dan fout was gegaan, of zich bezorgd moest tonen om Josie. Maar daar was ze niet toe in staat. Haar eigen toekomst was op een heel andere manier gewurgd, door Josies kleine handen om haar hals. Shelly wist dat ze die de rest van haar leven zou blijven voelen.
‘Je zegt het toch tegen niemand?’ vroeg Josie, terwijl ze haar ogen tot spleetjes kneep. Het was meer een constatering dan een vraag. ‘Over de manifestaties, bedoel ik. Het is geen echte ontgroening, maar als het bestuur van de corpora...’
‘Nee,’ zei Shelly, ‘natuurlijk niet.’
‘Dank je,’ zei Josie, zonder het echt te menen. ‘Vooral omdat Nicole ook dood is, en die trut van een Denise die is verdwenen...’
‘Denise?’
Josie wapperde met haar hand en trok een grimas. ‘Weggelopen, of zo. Ze spoorde niet. Maar er snuffelen nog altijd mensen rond, alsof wij haar in de achtertuin hebben begraven.’
Opeens herinnerde Shelly het zich weer, van haar onderzoek: de muziekstudente die was verdwenen. ‘Wat is er met haar gebeurd?’ vroeg ze.
‘Hoe moet ik dat weten? Maar ze kunnen óns toch niet de schuld geven van elke gestoorde zuster die de benen neemt? Ze hadden haar nooit moeten toelaten tot Omega Theta Tau. Dat soort ordinaire types hoort thuis bij...’ Ze zweeg nog net op tijd, voordat ze de naam van Shelly’s dispuut noemde.
Shelly voelde dat ze bloosde, hoe belachelijk dat ook was. Ze knipperde met haar ogen, slikte en stond op. De poten van haar stoel schraapten luid en bijna obsceen over de kale vloer van Starbucks. ‘Ik kan beter gaan,’ zei ze, zo beheerst mogelijk.
Josie keek geërgerd en teleurgesteld, alsof ze nog meer verrassingen in petto had. Ze leek te overwegen of ze Shelly wel wilde laten gaan. Als ze haar zou bevelen weer te gaan zitten, zou Shelly gehoorzamen, dat wisten ze allebei. Dus bleef Shelly staan, recht tegenover Josie Reilly, wachtend tot ze permissie zou krijgen om te vertrekken. Josie scheen erover na te denken, terwijl ze de zaak rondkeek. Ten slotte bleef haar blik op de voordeur rusten, waar blijkbaar iemand was binnengekomen die haar interesseerde.
Toen Josie opstond, zag Shelly haar kans om gedag te zeggen. Ze maakte zelfs een kleine buiging, maar Josie glipte langs haar heen en zei: ‘Ga weer zitten, wil je? Ik moet even hallo tegen iemand zeggen, maar ik kom zo weer terug.’
Wat kon Shelly doen?
Langzaam maar onherroepelijk voelde ze hoe haar eigen gewicht, en het gewicht van Josies woorden, haar omlaag trokken naar de stoel, en ze ging zitten.