30
‘Wie is daar? Perry?’ Craig kwam overeind in bed. Hij sliep toch nog? Dat moest het zijn. Daarom stond er iemand voor zijn deur, die op een kier geopend was. Daarom ving hij een glimp op van een bloot been in de donkere gang, de suggestie van een dunne jurk. Een meisje. Dit was een droom. Een meisje.
Ze duwde de deur open met haar voet. Een zilveren sandaal, roodgelakte teennagels.
Het werd dus een seksdroom. Hoe lang geleden was dat? Lang voordat...
Ze legde de vingers van een hand om de deur. Lange, sierlijke, onbekende vingers. Ook met roodgelakte nagels.
‘Wie is daar?’ vroeg hij weer, nu fluisterend.
Een zoom van de jurk, de japon of het laken dat ze droeg wapperde naar binnen en weer terug, bij wijze van antwoord. Toen stapte ze nog verder de kamer in. Craig voelde zijn hart bonzen op alle plaatsen waar dat mogelijk was: in zijn borst, zijn polsen, zijn keel, zijn slapen.
Haar lange, donkere haar was opzij gekamd en ze had haar ogen dicht. Haar oogleden waren donkerblauw geschilderd, en ze had bleke maar glinsterende lippen. Hij kon dwars door haar kleren heen kijken – ja, ze droeg een soort japon. Haar borsten waren perfecte globes met grote roze tepels, en hij zag de donkere driehoek van schaamhaar tussen haar benen.
Ze opende haar ogen. Ze waren grijs, of verborgen in de schaduw van haar dikke, glanzende haar. Haar lippen weken vaneen en ze kwam langzaam een stap dichterbij.
Hij probeerde zich te bewegen – om naar haar toe te lopen of te vluchten, dat wist hij niet – maar het was onmogelijk. Hij bevond zich in die verlamde toestand van een nachtmerrie waarin je wilt schreeuwen maar geen stem hebt, wilt wegrennen maar geen macht hebt over je benen. Het enige wat hij kon doen was fluisteren: ‘Hoe heet je?’
Haar stem was als de wind, toen ze sprak. Het verbaasde hem dat hij haar verstond. Of misschien had hij wel haar lippen gelezen toen ze de woorden vormde: Ik ben Alice.
‘Alice,’ herhaalde hij.
Ze knikte, alsof ze een grote last met zich mee torste en de klank van haar eigen naam haar daaraan herinnerde.
‘Alice hoe?’
Ze draaide haar ogen naar het plafond, en hij kon ze nu beter zien in het licht van boven. Ze waren stralend blauw. Turquoise. Heel bijzonder. Vooral tegen de achtergrond van haar bleke huid en haar zwarte haar.
‘Meyers,’ zei ze, met die stem als een hese zucht. ‘Alice Meyers.’
‘Alice Meyers?’ zei Craig. Hij kende die naam, maar wist niet waar hij hem eerder had gehoord. Hij herhaalde hem nog eens. ‘Alice Meyers.’
‘Mag ik binnenkomen?’
Eerst wist hij geen woord uit te brengen, maar in dit soort nachtmerries was er maar één verstandig antwoord mogelijk. ‘Nee,’ zei hij met moeite.
Opeens begon ze te gillen, zo hard als ze kon. Ze maakte een geluid als van een paard dat werd afgeranseld, of nog erger. Craig kneep zijn ogen dicht.
Toen hij ze weer opende, was ze verdwenen. Hij hoorde de voordeur van het appartement dichtslaan en het geluid van iemand die de gang uit rende. Craig zat nog steeds overeind en begon nu ook te schreeuwen in de pikdonkere kamer, waar alleen een straaltje maanlicht door een kier van de lamellen viel. Help! Help! Help! Eindelijk kalmeerde hij een beetje, begroef zijn gezicht in de holte van zijn arm, kneep zijn ogen dicht en beet op zijn lip totdat de stilte zijn eigen hartslag werd, die misschien, heel misschien, weer tot bedaren kwam. Shit. Shit. Fuck.
‘Perry?’ jammerde hij eindelijk, heel zachtjes in het donker.
Toen Craig zijn kamer uit wankelde en de gang overstak naar Perry’s slaapkamer, was hij nog steeds in paniek. Maar hij schaamde zich ook, terwijl hij alle lampen aandeed en probeerde niet te janken. (God, het was net of hij zijn mama zocht in het holst van de nacht. ‘Ik heb zo akelig gedroomd...’) Maar Perry moest hem hebben gehoord en vroeg zich natuurlijk af...
Hij opende de deur van Perry’s kamer en zag in het schijnsel vanuit de gang dat Perry’s bed leeg was.
‘Perry?’ riep hij in de richting van de keuken en de woonkamer. Maar ze leefden in een kleine flat. Als Perry thuis was, zou hij hem allang hebben gehoord.
Verdomme, iedereen in het flatgebouw moest hem hebben gehoord.
Perry was niet thuis, maar waar hing hij dan uit, verdomme? Sliep hij soms bij een of andere meid over wie hij Craig nooit had verteld? (Misschien de mystery girl uit het eerste jaar, van wie Craig het broekje had gevonden aan het voeteneind van Perry’s bed? Perry had er niets over willen zeggen, hoe Craig hem ook getreiterd had.) Dat Perry geen seksleven léék te hebben, betekende niet dat hij er geen had.
Craig voelde zich eindelijk wat rustiger, eerder kwaad en belazerd dan angstig. Toch liep hij naar de voordeur en deed de ketting erop. Als Perry vannacht nog thuiskwam, moest hij maar aankloppen. En als Craig hem niet hoorde, zou hij op de gang moeten pitten.
Maar ten slotte maakte hij de ketting weer los. Dit was belachelijk. Verdomme, Perry had ook recht op een avondje uit. Toch zou hij zijn vriend graag in de buurt hebben gehad, al was het maar om hartelijk te kunnen lachen om die stupide droom.
Ik ben Alice Meyers. Het had geestig kunnen zijn als het niet... nou ja, als het niet zo griezelig was geweest. Craig lag alweer in bed, met het licht uit en de dekens tot over zijn oren getrokken, toen hij opeens wist waar hij die naam van kende.
Natuurlijk.
Shit.
Godwin Hall.
De studiekelder! Ter herinnering aan Alice Meyers.
Zijn hart bonsde weer in zijn keel, maar hij wist de paniek nu op afstand te houden. Het was maar een droom geweest. Hij deed het nachtlampje aan, pakte de waardeloze roman van zijn vaders beste vriend en rivaal Dave Cain – The Boiling Point – en besloot om te blijven lezen totdat het licht werd.
Over een paar uur moest het weer ochtend worden.
Toch?