106
Op weg naar huis (door de sneeuw leek de hele omgeving veranderd in een maanoppervlak, een andere wereld, een volmaakt, verlaten landschap) reed Shelly langs de plaats van het ongeluk.
Natuurlijk was ze er in de maanden daarna al honderden keren voorbijgekomen. Ze had het heiligdom zien veranderen dat daar voor Nicole Werner was opgericht. De teddyberen werden zo nu en dan vervangen, de bloemen opnieuw geschikt. En het aantal kruisen nam toe. Er moesten er nu al vijftig staan, verspreid over de plek waar het ongeluk was gebeurd, langs de greppel. Minstens twaalf waren er opgesteld in de vorm van de letter N, aan de rand van het veld.
Uiteindelijk, dacht Shelly toen ze het heiligdom naderde, zouden de meisjes van het dispuut die dit hadden georganiseerd een keer afstuderen. Dan zou alles in verval raken en verdwijnen. Misschien zou er om de twee jaar nog een familielid naar de stad komen op Memorial Day, om bloemen te leggen. Zelf wilde ze deze plaats voortaan mijden. Shelly zou uit de stad vertrekken, en als ze er ooit nog terugkwam, zou ze een andere toegangsweg nemen. Ze wilde er niet meer voorbijrijden.
Haar ogen traanden in de felle weerkaatsing van de sneeuw.
Ze had niet verwacht dat ze zou afremmen als ze erlangs kwam. Ze had niet eens willen kijken, maar ze had ook niet verwacht iemand daar te zien, wadend door ruim een meter sneeuw, zonder jas, om acht uur ’s ochtends, starend voor zich uit terwijl hij naar de besneeuwde foto van Nicole Werner liep, die aan de boom was opgehangen.
Shelly kon nergens een geparkeerde auto ontdekken. Hoe was hij hier dan gekomen? Hij droeg een wit shirt, haar ogen stonden waterig en Shelly vroeg zich af of het geen gezichtsbedrog was – zo’n hallucinatie die mensen ook op Antarctica weleens hadden als er bijna niets concreets meer was te zien. Ze wreef in haar ogen.
Nee. Het was een jongeman, en hij praatte in zichzelf of tegen Nicole Werners foto, met uitgestrekte handen terwijl hij ernaartoe liep. Hij keek niet eens op toen Shelly’s auto dichterbij kwam, hoewel hij moest hebben gezien dat ze afremde, omdat ze de enige auto in de buurt bestuurde.
Toen ze bijna was gestopt, kon ze een kreet van schrik niet onderdrukken. Dat moest toch Richie zijn, haar broer? Hij was...
Nee, God. Natuurlijk niet. Wat mankeerde haar? Natuurlijk niet. Het was de jongen die haar aan haar broer had doen denken, de huisgenoot. De jongen met het opgeschoren haar en het keurig geperste hemd. Hoe heette hij ook alweer?
Shelly remde en parkeerde zo snel mogelijk bij de sneeuwhoop die nu de berm van de weg vormde. Net als de eerste keer, de vorige keer, in de nacht van het ongeluk, draaide ze haar raampje omlaag en riep, hoewel ze wist dat hij haar niet kon horen over die grote witte vlakte tussen hen in. De sneeuw en het wit absorbeerden alles, vooral het geluid van haar stem.
Toch moest hij hebben gehoord dat ze stopte, want hij draaide zich om en keek haar kant op. Weer wilde ze roepen, toen hij zijn hoofd schudde, heel langzaam. Nee, nee.
Shelly sloot haar mond en sloeg haar hand ervoor. Hij hoefde niets te zeggen; ze begreep hem toch wel. Nee. Ze kon niets meer voor hem doen.
Hij riep haar toe om weg te gaan.
Shelly tilde een hand op voordat ze haar raampje weer dichtdraaide en hem weg zag lopen, totdat hij niet meer te zien was in zijn witte shirt tegen de sneeuw.