33

ornament.jpg

Mira liet een druppeltje afwasmiddel in elk van de drie bekers vallen, zette ze onder de hete straal en keek hoe ze overstroomden met schuim.

Het was drie uur in de ochtend.

Nadat de jongens waren vertrokken had ze een halfuurtje door het appartement gedwaald – geijsbeerd, eigenlijk, heen en weer, om dan te blijven staan en zich af te vragen of ze om een bepaalde reden midden in een kamer stond en wat die reden zou kunnen zijn. Ten slotte was haar oog op de drie bekers gevallen, twee op een bijzettafel en de derde (de hare) op de grond voor de bank. Het was een opluchting dat ze nog een klusje had, een reden om nog niet in bed te liggen.

Toen er geen schuim meer in de bekers zat, deed Mira de kraan dicht, goot het heldere water uit de mokken en zette ze omgekeerd in het afdruiprek. Ze deed het licht uit en bleef nog een hele tijd naar de gootsteen staren voordat ze tegen de muur leunde en zich langzaam omlaag liet zakken tot ze op de grond zat.

Wanneer was ze voor het laatst een nacht alleen geweest?

Vóór de geboorte van de tweeling, dat stond vast. Maar het moest nog veel langer geleden zijn, toen ze pas getrouwd was – een paar eenzame nachten in hotelkamers, voor een conferentie of sollicitatie. Dit was anders. Dit was het huis waar de tweeling hoorde te slapen, met hun dekentjes tot aan hun kin getrokken. (Zo sliepen ze allebei, op hun rug, met hun roze vingertjes om de satijnen zoom geklemd, een blos op hun wangen en lichte bewegingen van hun ogen achter hun bleekblauwe oogleden als ze lagen te dromen.)

En Clark.

Mira zou nu hun slaapkamer binnen moeten gaan, waar hij lag te slapen op zijn zij, met ontbloot bovenlijf en de lakens in een prop door zijn gewoel. Het zilveren Christoffelmedaillon dat ze hem had gegeven zou even glinsteren in het schijnsel vanuit de gang.

Dat medaillon had ze meegenomen uit Roemenië toen Clark nog maar een fantasie was. Ze had pas een week met hem geslapen voordat ze met een beurs naar het buitenland was vertrokken – een interessante, sexy jongen die ze hopelijk nog vaker zou zien. De gedachte om iets voor hem mee te nemen had haar zelf verbaasd toen ze het in papier verpakte medaillon in haar tas had laten glijden. Ze hadden nog niet eens een ‘relatie’ toen ze naar Oost-Europa was afgereisd. Wat stelden relaties trouwens voor in die studentenjaren, toen vrijheid het hoogste goed was en je wel beter wist dan je behoeftig op te stellen: ‘Zie ik je nog eens?’ Toen ze het Christoffelmedaillon had gekocht, bij een houten stalletje naast een kerk aan de oever van de Zwarte Zee, wist ze al dat het voor Clark bestemd was. De oude man van het kraampje had het in de palm van haar hand gelegd, haar vingers eromheen geklemd en een kus op haar vuist gedrukt.

Als Clark nu thuis zou zijn, in bed, zou hij wat mopperen als ze naast hem schoof – uit ergernis omdat ze hem wakker maakte, of zelfs omdat ze binnenkwam, dat wist Mira niet. Het was al zo lang geleden (een jaar, twee jaar?) dat hij zich naar haar toe had gedraaid, met zijn armen om haar middel en zijn gezicht in haar haar begraven.

Was dit het hellende vlak waarlangs je, wanhopig maar onvermijdelijk, afgleed naar een scheiding?

En wat dan?

Zouden zij en Clark en het prachtige wonder van de tweeling dan terechtkomen in een regeling voor gedeelde voogdij, zoals tegenwoordig gebruikelijk was? Zou hun een ingewikkeld schema worden opgelegd, ondertekend door een rechter? Donderdag tot maandag bij Mira, maandag tot donderdag bij Clark? Of om de week? Of om de twee weken? Vakanties die tot op de dag nauwkeurig werden uitgeteld? Feestdagen die werden verdeeld als wisselgeld?

Uit haar jeugd herinnerde Mira zich dat na een echtscheiding de vader meestal naar Californië verdween om plaats te maken voor de nieuwe echtgenoot van de moeder. Maar Clark was niet zo’n vader die met stille trom zou vertrekken. Hij was eerder zo’n vader die een bikkelhard gevecht met haar zou aangaan om de volledige voogdij, zo’n vader die de voogdij misschien zelfs zou worden toebedeeld door een progressieve rechter die wilde bewijzen dat ze de alleenstaande vader en huisman net zo serieus nam als de moeder.

Mira besefte dat ze zat te huilen. Tranen drupten in haar hals en langs haar lippen. Ze veegde ze weg en hield haar adem in om haar hikkende snikken te dempen. Dit was belachelijk. Ze draafde door. Clark had nooit iets gezegd over een scheiding, of wel? Hij was alleen maar met de tweeling naar zijn jarige moeder. Daarna kwam hij gewoon weer terug. En natuurlijk had hij gelijk: Mira kon niet zomaar vrij nemen, midden in de week.

Mira liet haar handen zakken en dwong zichzelf aan iets anders te denken.

Het interview. Daar moest ze zich mee bezighouden: met Lucas, haar onderzoek, haar boek. Toen de jongens binnenkwamen, was Mira er nog van overtuigd geweest dat ze wel een verklaring zou kunnen vinden voor Lucas en zijn verhaal. De jongen had er beroerder uitgezien dan ze zich hem herinnerde, maar dat effect hadden drugs nu eenmaal, zelfs bij heel jonge mensen. Jeff Blackhawk had haar verteld dat Lucas dat semester zijn poëziecollege volgde en zelf een interessante schrijver was, maar moeite had met spreken. Mira herinnerde zich hem juist als een waardeloze schrijver – te veel adjectieven en ongefundeerde meningen – die elke discussie tijdens haar colleges domineerde met zijn opinies. Halverwege dat jaar was hij opgepakt wegens drugsbezit en daarna leek hij een stuk rustiger geworden, hoewel hij in zijn essays nog erger tekeerging, in bloemrijke taal. Ze herinnerde zich een van zijn werkstukken, dat helemaal niets met de opdracht te maken had en ontaardde in een tirade tegen de knellende drugswetten van het land:

Waarom denken de Verenigde Staten, misschien wel de meest gevarieerde tuin ter wereld, dat ze hun eigen jeugd moeten onderdrukken, die ze zogenaamd zo graag tot bloei willen brengen?

Mira had die eerste zin aan Clark voorgelezen toen ze de essays zat na te kijken aan de keukentafel. Ze had hem aan het lachen willen maken, in de hoop dat hij wat meer begrip zou krijgen voor het geestdodende werk dat ze daar in de keuken zat te doen, terwijl hij de pasgeboren tweeling op zijn knieën in slaap wiegde, tegenover haar. Maar Clark had minachtend gesnoven en gezegd: ‘Precies!’ Alsof hij het helemaal met Lucas eens was.

Maar vanavond was er bij Lucas niets te bespeuren geweest van zijn fanatieke, gekleurde meningen. Boven zijn linkerslaap zat een merkwaardig kaal, rond plekje, dat hij tijdens het interview regelmatig had gemasseerd, alsof het pijn deed. Blijkbaar had hij het haar daar weggewreven en groeide het niet meer terug.

Zijn verhaal was verontrustend, verbijsterend en ongelooflijk. Tenzij hij een toekomstige Oscarwinnaar was, kon dit niet geacteerd zijn. Mira had de indruk dat hij het nog nooit aan iemand had verteld en er zelfs nog niet uitvoerig over had nagedacht tot aan dit interview.

Wat was er nu feitelijk gebeurd?

Mira wist wat ze graag wílde geloven, omdat het zou passen in de theorie die ze al had ontwikkeld – hoewel ze dat beter niet zou kunnen doen.

Er bestonden duizenden verhalen over geesten aan universiteiten: vermoorde studentes die stonden te liften naar het kerkhof waar ze zelf begraven lagen; studenten die zelfmoord hadden gepleegd en nog stonden te huilen in de douches van een studentenhuis; dronken corpsballen die ronddoolden onder de balkons waar ze straalbezopen vanaf waren gevallen. De jeugdige doden gedroegen zich bijzonder inspirerend in die verhalen, en de jeugdige nabestaanden lieten zich graag inspireren. Nicole Werner was natuurlijk het ideale campusspook. De mooie maagd met haar spookachtige jaarboekfoto, haar boosaardige vriendje en haar bedroefde dispuutvriendinnen. De donkere, koude nacht van haar gewelddadige dood, en het feit dat haar huisgenote haar alleen had kunnen identificeren aan haar sieraden, omdat de knappe studente onherkenbaar was verminkt.

In een postdoctoraal college waarvoor Mira in haar laatste studiejaar was uitgenodigd (omdat professor Niro haar de meest serieuze antropologiestudente vond die hij ooit had ontmoet), hadden ze het klassieke werk van Charles Mackay gelezen: Extraordinary Popular Delusions and the Madness of Crowds. Het boek had grote indruk op Mira gemaakt, waarschijnlijk meer dan op de andere studenten, omdat ze nog zo jong was. De professor had kritiek op de slordige research, de al te gemakkelijke psychoanalyse en de overdrijvingen in het boek, maar Mira had de tekst altijd in haar achterhoofd gehouden, de hele rest van haar studie, en ook nu nog. Mackay besteedde geen aandacht aan geestverschijningen op universiteiten, maar Mira herinnerde zich nog wel zijn hoofdstuk over spookhuizen en zijn conclusie dat de zwakke, goedgelovige persoonlijkheden die zich daartoe voelden aangetrokken ook het soort mensen waren dat daar spoken zou zien.

Lucas zou heel goed in Mackays categorie van zwakke, goedgelovige persoonlijkheden kunnen vallen. Lucas wel. Maar Perry? Konden béíde jongens slachtoffer zijn van dezelfde oververhitte fantasie?

Mira keek op haar horloge, dat groen oplichtte aan haar pols: 04.02. Over vijf uur moest ze alweer college geven. Maar om de een of andere reden schrok ze niet eens – in een film zou ze nonchalant hebben opgekeken van haar horloge, alsof ze zoiets al had verwacht – toen er behoedzaam op de deur werd geklopt en een stem, zo zacht dat ze het nooit zou hebben gehoord als ze al in bed had gelegen, fluisterde: ‘Professor Polson? Ik ben het weer, Perry Edwards. Bent u daar?’

Het Ontwaken
9789049953218.html
9789049953218-1.html
9789049953218-2.html
9789049953218-3.html
9789049953218-4.html
9789049953218-5.html
9789049953218-6.html
9789049953218-7.html
9789049953218-8.html
9789049953218-9.html
9789049953218-10.html
9789049953218-11.html
9789049953218-12.html
9789049953218-13.html
9789049953218-14.html
9789049953218-15.html
9789049953218-16.html
9789049953218-17.html
9789049953218-18.html
9789049953218-19.html
9789049953218-20.html
9789049953218-21.html
9789049953218-22.html
9789049953218-23.html
9789049953218-24.html
9789049953218-25.html
9789049953218-26.html
9789049953218-27.html
9789049953218-28.html
9789049953218-29.html
9789049953218-30.html
9789049953218-31.html
9789049953218-32.html
9789049953218-33.html
9789049953218-34.html
9789049953218-35.html
9789049953218-36.html
9789049953218-37.html
9789049953218-38.html
9789049953218-39.html
9789049953218-40.html
9789049953218-41.html
9789049953218-42.html
9789049953218-43.html
9789049953218-44.html
9789049953218-45.html
9789049953218-46.html
9789049953218-47.html
9789049953218-48.html
9789049953218-49.html
9789049953218-50.html
9789049953218-51.html
9789049953218-52.html
9789049953218-53.html
9789049953218-54.html
9789049953218-55.html
9789049953218-56.html
9789049953218-57.html
9789049953218-58.html
9789049953218-59.html
9789049953218-60.html
9789049953218-61.html
9789049953218-62.html
9789049953218-63.html
9789049953218-64.html
9789049953218-65.html
9789049953218-66.html
9789049953218-67.html
9789049953218-68.html
9789049953218-69.html
9789049953218-70.html
9789049953218-71.html
9789049953218-72.html
9789049953218-73.html
9789049953218-74.html
9789049953218-75.html
9789049953218-76.html
9789049953218-77.html
9789049953218-78.html
9789049953218-79.html
9789049953218-80.html
9789049953218-81.html
9789049953218-82.html
9789049953218-83.html
9789049953218-84.html
9789049953218-85.html
9789049953218-86.html
9789049953218-87.html
9789049953218-88.html
9789049953218-89.html
9789049953218-90.html
9789049953218-91.html
9789049953218-92.html
9789049953218-93.html
9789049953218-94.html
9789049953218-95.html
9789049953218-96.html
9789049953218-97.html
9789049953218-98.html
9789049953218-99.html
9789049953218-100.html
9789049953218-101.html
9789049953218-102.html
9789049953218-103.html
9789049953218-104.html
9789049953218-105.html
9789049953218-106.html
9789049953218-107.html
9789049953218-108.html
9789049953218-109.html
9789049953218-110.html
9789049953218-111.html
9789049953218-112.html
9789049953218-113.html
9789049953218-114.html
9789049953218-115.html
9789049953218-116.html
9789049953218-117.html
9789049953218-118.html
9789049953218-119.html