Reggie Stewart stuitte in het archief van de rechtbank op de naam van Ben Singer, de advocaat die Samantha Reardon bij haar echtscheidingsprocedure had vertegenwoordigd. Singer had in geen jaren van Reardon gehoord, maar hij had wel een adres vlak bij de universiteit.

De meeste huizen in die buurt waren al wat oudere, vrijstaande eengezinswoningen omringd door goed onderhouden, lommerrijke grasvelden met eiken en iepen, maar een paar straten achter de universiteit, vlakbij de snelweg, bevond zich een aantal flats en pensions voor studenten. Stewart reed een parkeerplaats op die zich uitstrekte langs een saai grijs flatgebouw. Het had de avond tevoren gesneeuwd. Stewart stapte over een berg sneeuw op de schoongeveegde stoep voor de flat van de conciërge. Een vrouw van begin veertig in een dikke broek en een groene wollen trui deed de deur open. Ze had een sigaret in haar hand. Ze had een kleur. Er zaten krulspelden in haar felrode haar.

'Ik ben Reggie Stewart. Ik wil de conciërge graag spreken.'

'We zitten vol,' antwoordde de vrouw bruusk.

Stewart gaf de vrouw zijn kaartje. Ze stopte de sigaret tussen haar lippen en bestudeerde het.

'Bent u de conciërge?' vroeg Stewart. De vrouw knikte.

'Ik ben op zoek naar Samantha Reardon. Dit is het meest recente adres dat ik van haar heb.'

'Wat moet je van haar?' vroeg de vrouw wantrouwig.

'Misschien beschikt ze over informatie die de onschuld vaneen cliënt uit Hunter's Point kan bewijzen.'

'Dan heb je pech. Ze is hier niet.'

'Weet u ook wanneer ze terugkomt?'

'Geen flauw idee. Ze is hier sinds de zomer niet meer geweest.' De conciërge keek nog eens naar het kaartje. 'Die andere detective kwam ook uit Portland. Dat weet ik nog omdat ik nog nooit eerder iemand uit Oregon was tegengekomen.'

'Was dat een grote man met een gebroken neus?'

'Ja. Ken je hem?'

'Niet persoonlijk. Wanneer kwam hij langs?'

'Het was snikheet. Dat is het enige dat ik nog weet. Reardon is de volgende dag weggegaan. Gaf me een maand huur. Ze zei dat ze niet wist hoe lang ze weg zou blijven. Daarna, ongeveer een week later, kwam ze terug om haar spullen op te halen.'

'Heeft ze iets bij u opgeslagen?'

'Nee hoor. De flat is gemeubileerd en ze had bijna geen eigen spulletjes.' De conciërge schudde haar hoofd. 'Ik ben een keer boven geweest om een lek in de afvoer te repareren. Geen schilderijtje aan de muur, geen hebbedingetje op de tafel. Het zag er precies zo uit als toen ze er voor het eerst kwam wonen. Griezelig gewoon.'

'Wel eens een praatje gemaakt?'

'Tuurlijk. Ik kwam haar wel eens tegen. Maar van mijn kant was het meestal "goedemorgen" of "hoe gaat het" en zij zei geen boe of ba. Ze bemoeide zich niet veel met anderen.'

'Had ze een baan?''Ja. Ze ging naar haar werk. Ik geloof dat ze ergens secretaresse of receptioniste was. Zoiets. Misschien wel voor een dokter. Ja, een dokter, daar deed ze de boekhouding. Dat was het. Ze zag er ook uit als een boekhoudster. Net een grijze muis. Ze zorgde niet goed voor zichzelf. Als je goed keek kon je zien dat ze een mooi figuurtje had. Lang, atletisch figuurtje. Maar ze liep er altijd bij als een ouwe vrijster. Volgens mij wilde ze de mannen afschrikken, als je begrijpt wat ik bedoel.' 'U hebt zeker niet toevallig een foto van haar?'

'Hoe zou ik aan een foto moeten komen? Ik zei al, volgens mij had ze niet eens foto's. Raar, hoor. Iedereen heeft foto's, hebbedingetjes, herinneringen aan de goede oude tijd.'

'Sommige mensen willen niet aan het verleden worden herinnerd,' zei Stewart.

De conciërge nam een trek van haar sigaret en knikte instemmend. 'En dat gold ook voor haar? Slechte herinneringen?'

'Van het ergste soort,' zei Stewart. 'Van het allerergste soort.'