Hoofdstuk 2
Senator Raymond Francis Colby zag Austin Forbes, president van de Verenigde Staten, op hem af lopen in het felle zonlicht dat door de hoge ramen van de Ovale Kamer stroomde, alsof God zijn uitverkorene aanwees. Als hij het had opgemerkt, zou de kleine staatsman de motie van vertrouwen van boven hebben gewaardeerd. De uitslagen van zijn aardse opiniepeilingen vielen minder voordelig uit.
'Fijn je te zien, Ray,' zei Forbes. 'Je kent Kelly Bendelow toch?'
'Kelly en ik hebben al kennisgemaakt,' zei Colby, die zich het diepgaande gesprek herinnerde dat hij twee weken geleden met de troubleshooter van de president had gevoerd.
De president wuifde naar een stoel; senator Colby ging zitten en keek door de ramen aan de oostzijde naar de rozentuin. De president zat in een oude leunstoel die vroeger zijn advocatenkantoor had gesierd en met hem naar de Ovale Kamer was bevorderd. Hij keek nadenkend.
'Hoe gaat het met Ellen?' vroeg Forbes.
'Prima.'
'En hoe gaat het met jou? Goed gezond?'
'Blakend van gezondheid, president. Ik heb me de vorige maand uitgebreid laten onderzoeken,' antwoordde Colby, die wist dat de FBI Forbes de volledige uitslag van het onderzoek had toegespeeld.
'Geen persoonlijke problemen. Alles goed thuis? Financieel alles in orde?'
'Ellen en ik zijn over een maand tweeëndertig jaar getrouwd.'
Forbes keek Colby recht in de ogen. De goedige oude kerel verdween en de harde politicus die tijdens de laatste verkiezingen in achtenveertig staten als overwinnaar uit de bus was gekomen, verscheen voor hem in de plaats.
'Ik kan me na die toestand met Hutchings geen nieuw fiasco permitteren,' zei Forbes. 'Ik zeg je dit in goed vertrouwen, .Ray. Ze heeft me voorgelogen. Precies daar waar jij nu zit, zat Hutchings me voor te liegen. Toen ontdekte die journalist van de Post het en...'
Forbes maakte zijn zin niet af. Iedereen in het vertrek was zich pijnlijk bewust van de klap die Forbes' prestige had geleden toen de Senaat geen toestemming gaf voor de benoeming van Mabel Hutchings.
'Is er iets in je verleden wat problemen kan geven, Ray? Wat dan ook? Heb je ooit mensen omgekocht toen je in de directie van Marlin Steel zat? Heb je marihuana gebruikt toen je aan Princeton of Harvard studeerde? Heb je ooit een meisje zwanger gemaakt toen je op de middelbare school zat?'
Colby wist dat dit geen belachelijke vragen waren. Het zou niet de eerste keer zijn dat mensen met ambities in de richting van het presidentschap en het Federale Hooggerechtshof op zulke klippen strandden.
'Er zullen geen verrassingen zijn, president.'
Het werd nog stiller in de Ovale Kamer. Toen sprak Forbes.
'Je weet waarom ik je heb laten komen, Ray. Als ik je tot opperrechter van het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten zou benoemen, zou je die benoeming dan aanvaarden?'
'Ja, president.'
Forbes grinnikte. De spanning in de kamer viel weg.
'Morgen maken we het bekend. Je zult een uitstekende opperrechter zijn.'
'Ik ben u bijzonder dankbaar,' zei Colby; meer kon hij op dat moment niet uitbrengen. Toen men hem naar het Witte Huis had laten komen, had hij geweten dat de president hem het aanbod zou doen, maar dat weerhield hem er niet van zich zo licht en vrij als een wolkje te voelen.
Raymond Colby ging zo stil mogelijk zitten en bewoog zijn voeten over het kleed tot hij zijn pantoffels voelde. Aan de andere kant van hun kolossale bed draaide Ellen Colby zich om. De senator zag het maanlicht over haar vredige trekken glijden. Verbaasd schudde hij zijn hoofd. Alleen zijn vrouw kon na vandaag als een kind liggen slapen.
In de studeerkamer van Colby's huis in Georgetown stond een bar. Colby schonk een whisky in. Boven op de overloop tikte de antieke staande klok de seconden weg; in de nachtelijke stilte hoorde je iedere beweging van de wijzers.
Colby zette zijn glas op de schoorsteenmantel en pakte de ingelijste, vergeelde zwart-witfoto die was genomen op de dag dat zijn vader als advocaat voor het Federale Hooggerechtshof had gestaan. Howard Colby, een eminente vennoot van het meest prestigieuze advocatenkantoor in Wall Street, was twee maanden nadat de foto genomen was, achter zijn bureau gestorven. Raymond Colby mocht dan cum laude afgestudeerd zijn aan Harvard, directeur van Marlin Steel en gouverneur van de staat New York zijn geweest en in de Senaat hebben gezeten, als hij aan zijn vader dacht, zag hij zichzelf altijd op de trap van het Hooggerechtshof staan, als tienjarig jongetje dat beschermd werd door de wijze, norse reus, die in Raymonds herinnering de knapste man was die hij ooit gekend had.De trap, die van de straat naar de ingang van het Hooggerechtshof leidde,'telde drieënvijftig brede treden. Raymond had ze die dag geteld, toen hij de trap hand in hand met zijn vader beklom. Ze waren de pilaren aan de westzijde gepasseerd en zijn vader was even blijven staan om Raymond op de spreuk te wijzen die in het witte marmer van het paleis van justitie gebeiteld stond: 'Gelijk voor de Wet'.
'Daar houdt men zich hier mee bezig, Raymond. Het toepassen van de wet. Dit is het hof van de wanhoop. Het laatste redmiddel van alle processen in dit geweldige land.'
Massieve eiken deuren hielden de wacht voor de rechtbank, maar de rechtszaal zelf zag er vriendelijk uit. Achter een hoge mahoniehouten bank stonden negen rechte, maar onderling verschillende zetels. De rechters liepen achter elkaar naar hun plaats en zijn vader stond op. Toen Howard Colby het hof toesprak was Raymond verbaasd over het respect dat doorklonk in de stem van een man die zelf het respect van anderen verdiende. Deze in het zwart geklede mannen, deze wijze mannen, die boven Howard Colby uittorenden en zijn respect afdwongen, lieten een blijvende indruk achter. In de trein, tijdens de terugreis naar New York, zwoer Raymond in stilte dat hij ooit in het hoogste hof van het land zou zetelen. Morgen zou zijn droom werkelijkheid worden, als de president tegenover de verzamelde pers zijn benoeming bekendmaakte.
Het wachten was vrijdag begonnen toen hij via een contactpersoon van het Witte Huis had gehoord dat de president het aantal kandidaten tot twee had teruggebracht: de senator en Alfred Gustafson van de Vijfde Districtsrechtbank. Vanmiddag had de president Colby in de Ovale Kamer verteld dat zijn senatorschap de doorslag had gegeven. Na het rampzalige debacle van Mabel Hutchings, zijn eerste kandidaat, wilde de president zekerheid. De Senaat zou iemand uit hun midden niet wegstemmen, vooral niet iemand met Colby's kwaliteiten. Het enige dat hem nu te doen stond, was de benoeming ongeschonden doorstaan.
Colby zette de foto terug en pakte zijn glas. Dat hij niet kon slapen kwam niet alleen door de opwinding. Colby was een eerlijk mens. Toen hij tegen de president had gezegd dat er geen schandaal in zijn verleden school, had hij de waarheid gesproken. Maar zijn verleden was niet smetteloos. Weinig mensen wisten ervan en degenen die ervan wisten zouden hun mond niet voorbij praten. Toch zat hij erover in dat hij niet helemaal eerlijk was geweest tegenover de man die zijn grootste droom verwezenlijkte.
Colby nam een slok en staarde naar het verlichte Capitool. De whisky werkte al. Zijn verkrampte spieren begonnen zich te ontspannen. Hij voelde zich wat slaperig. Je kon het verleden nu eenmaal niet veranderen. En al had hij geweten wat de toekomst brengen zou, dan nog had hij beslist niet anders gehandeld. Piekeren zou het verleden niet veranderen en de kans dat zijn geheim bekend werd, was uiterst klein. Binnen het uur lag de senator in een diepe slaap verzonken.