Hoofdstuk 3

Het zielige was dat Alan Page na alle liefdesaffaires en alle leugens, om maar niet te spreken van de alimentatie waardoor hij in hetzelfde soort sjofele flatje woonde als toen hij rechten studeerde, nog steeds van Tina hield. Hij dacht aan haar als zijn werk zijn aandacht niet opeiste. Naar de film gaan hielp niet, een boek lezen hielp niet, zelfs vrijen met de vrouwen aan wie zijn vrienden hem met de beste bedoelingen voorstelden, hielp niet. De vrouwen waren het ergst, omdat hij er zich steeds op betrapte dat hij ze met Tina vergeleek en omdat ze de vergelijking nooit konden doorstaan. Alan was in geen maanden met een vrouw naar bed geweest.

Het humeur van de officier van justitie begon zijn medewerkers te beïnvloeden. Vorige week had Randy Highsmith, zijn hoofdambtenaar, hem terzijde genomen en gezegd dat hij zich moest beheersen, maar hij had het nog steeds moeilijk met zijn leven als vrijgezel na een, volgens hem, goed huwelijk van twaalf jaar. Hij voelde zich verraden en kon zich maar niet over dat gevoel heen zetten. Hij had Tina nooit bedrogen, hij had haar nooit voorgelogen en hij had gedacht dat zij de enige was die hij onvoorwaardelijk kon vertrouwen. Toen hij ontdekte dat ze een dubbelleven leidde, werd het hem te veel. Alan twijfelde eraan of hij ooit weer iemand volkomen zou vertrouwen.Alan reed de parkeergarage in en zette zijn auto op de parkeerplaats die was gereserveerd voor de officier van justitie van Multnomah County, een van de weinige dingen waar Tina zich niet over had ontfermd, dacht hij bitter. Hij deed zijn paraplu open en spurtte naar de rechtbank aan de overkant van de straat. De wind blies de regen onder de paraplu en trok het ding bijna uit zijn handen. Tegen de tijd dat hij het grijze, stenen gebouw in dook, was hij doorweekt.

Terwijl hij in de lobby op de lift stond te wachten haalde Alan zijn hand door zijn natte haar. Het was bijna acht uur. Om zich heen zag hij jonge advocaten die probeerden er belangrijk uit te zien, zenuwachtige eisers die er het beste van hoopten, maar angstige voorgevoelens hadden, en een paar verveeld kijkende rechters. Alan was niet in de stemming voor een praatje. Toen de lift kwam duwde hij op zes en ging achterin staan.

'Meneer Tobias vraagt of u hem wilt bellen,' zei de receptioniste zodra hij het kantoor van het OM binnen liep. 'Hij zei dat het dringend was.'

Alan bedankte haar en duwde het hekje open dat de entree van de rest van de kamers scheidde. De eerste deur aan de rechterkant van een smalle gang leidde naar zijn privé-kantoor.

'Meneer Tobias heeft gebeld,' meldde zijn secretaresse.

'Dat zei Winona ook al.'

'Hij klonk ongerust.'

Je kon je William Tobias moeilijk ongerust voorstellen. De tengere politiechef had het onverstoorbare uiterlijk van een boekhouder. Alan schudde zijn paraplu uit, hing zijn regenjas op, ging achter zijn grote bureau zitten en draaide het nummer van het hoofdbureau van politie aan de overkant van de straat.

'Wat is er aan de hand?' vroeg Alan.

'We hebben er weer één.'

Het duurde even voordat Alan begreep waarop Tobias doelde.

'Victoria Miller. Zesentwintig jaar. Knap, blond. Huisvrouw. Geen kinderen. Haar man werkt bij Brand, Gates & Valcroft, dat reclamebureau.'

'Is er een lijk?'

'Nee. Ze is alleen verdwenen, maar we weten dat hij het is.'

'Hetzelfde briefje?'

'Op het bed, op het kussen. "Verdwenen, Maar Niet Vergeten." Plus de bekende zwarte roos.'

'Waren er deze keer tekenen van verzet?'

'Het is net als bij die anderen. Ze kon in rook zijn opgegaan.'

Even was het stil.

'De kranten weten het nog steeds niet?'

'Daar hebben we geluk mee. Er zijn geen lijken, dus we behandelen de gevallen tot nu toe als vermissingen. Maar ik weet niet hoe lang we dit stil kunnen houden. De drie echtgenoten gaan echt niet rustig zitten afwachten. Reiser, de advocaat, belt dagelijks, twee of drie keer per dag, en Farrar, de accountant, dreigt het in de openbaarheid te brengen als we niet gauw resultaten boeken.'

'Heb je iets gevonden?'

'Niets. Het laboratorium staat voor een raadsel. We hebben geen vezels of haren van onbekende oorsprong. Geen vingerafdrukken. Het papier kun je bij iedere kantoorboekhandel krijgen. De roos is een gewone roos en dat geldt ook voor de zwarte verf.'

'Wat stel je voor?'

'We doen een computeronderzoek naar de modus operandi en ik laat Ross Barrow contact opnemen met andere politiekorpsen en de FBI.'

'Onderzoek je ook de mogelijke verbanden tussen de slachtoffers?'

'Tuurlijk. We hebben een heleboel duidelijke overeenkomsten. De drie vrouwen zijn ongeveer even oud, afkomstig uit de hogere middenklasse, kinderloos; het zijn huisvrouwen van wie de mannen een leidende positie hebben. Maar we hebben niets wat de slachtoffers met elkaar in verband brengt.'

Het leek wel een beschrijving van Tina. Alan sloot zijn ogen en wreef over zijn oogleden.'Hoe zit het met sportverenigingen, favoriete winkels, leeskringen? Hebben ze dezelfde tandarts of huisarts?' vroeg Alan.

'Dat en nog veel meer hebben we al nagetrokken.'

'Ja, dat geloof ik meteen. Met welke tussenpozen slaat hij toe?'

'Ongeveer een maand. Wat is het nu? Begin oktober? Farrar was in augustus en Reiser in september.'

'Godallemachtig. We moeten gauw iets doen. Als dit bekend wordt, zal de pers ons villen.'

'Vertel mij wat.'

Alan zuchtte. 'Bedankt voor je telefoontje. Houd me op de hoogte.'

'Zal ik doen.'

Alan hing op, draaide zijn stoel en keek naar buiten. God, wat was hij moe. Moe van de regen en van die lamstraal met zijn zwarte roos en van Tina en van alles wat hij maar kon bedenken. Het liefst zou hij helemaal alleen op een zonovergoten strand liggen, zonder vrouwen en zonder telefoons, waar zijn moeilijkste beslissing te maken had met de beschermingsfactor van zijn zonnebrandmiddel.