82
Het huis in Kyllaj was leeg. De tuin en het schuurtje werden ook doorzocht, maar blijkbaar was het echtpaar Norrström er al vandoor. Knutas pakte zijn mobiele telefoon om alarm te slaan. Het volgende ogenblik ging zijn telefoon.
'Hoi, met Thomas,' klonk Wittbergs opgewonden stem aan de andere kant. 'We hebben Karin net gevonden. Ze zat opgesloten in een laadruimte op de M/S Gotska Sandön. Stefan Norrström heeft haar neergeslagen en vastgebonden.'
'Wel verdomme! Hoe gaat het met haar?' vroeg Knutas ongerust.
'Ze is uitgeput, maar lijkt verder niet zoveel te mankeren. Alleen behoorlijk uitgedroogd. We zitten nu in de auto op weg naar het ziekenhuis. Wat zijn jullie aan het doen?'
'We zijn nu in het huis in Kyllaj, maar er is hier niemand meer. Ik vermoed dat ze proberen het eiland te verlaten, dus ik moet alarm slaan. We spreken elkaar later.'
'Oké, ik laat van me horen wanneer ik Karin heb afgezet.'
Knutas gaf meteen orders aan zijn collega's. De luchthavenpolitie moest gewaarschuwd worden, evenals de bemanning van de veerboten. Hij ontdekte ineens dat Kihlgård was verdwenen, maar zag hem even later uit de keuken komen met een draagbare telefoon in zijn hand.
'Ik geloof dat we het vliegtuig wel kunnen vergeten. Ik heb het laatste nummer hierop gebeld en dat was van de veerbootmaatschappij Destination Gotland. De volgende boot gaat om acht uur, over twintig minuten dus.'
De veerboot naar het vasteland was gelukkig nog niet uitgevaren, maar alle vijftienhonderd passagiers waren al aan boord. Om paniek te vermijden hadden ze te horen gekregen dat de vertraging te maken had met een klein technisch mankement dat spoedig verholpen zou zijn. De agenten die aan boord gingen waren in burger. De veerboot had naast een autodek nog twee passagiersverdiepingen, waarover de agenten zich verspreidden.
Knutas en Kihlgård stonden bij de informatiebalie te wachten op hulp om de hutten te kunnen controleren. De gastvrouw achter de balie was op zoek naar vier kaarten die als loper dienstdeden.
Op dat moment zag Knutas in zijn ooghoeken een paar personen die snel dichterbij kamen. Hij draaide zich om en hapte naar adem toen hij zag dat het Wittberg en Karin waren.
Wat doen jullie hier?' vroeg hij. 'Moeten jullie niet in het ziekenhuis zijn?'
Karin zag er weliswaar vermoeid uit, maar ze kon nog steeds haar zegje doen.
'Denk je dat ik het leukste wil missen? Ik had alleen maar wat vochtgebrek. Ik heb een liter water naar binnen gegoten en nog een liter vruchtensap in de auto op weg hiernaartoe. Dat was meer dan voldoende.'
Wittberg maakte een gebaar met zijn armen.
'Ze weigerde naar het ziekenhuis te gaan. Wat doen we nu?'
'Oké, we hebben ons verspreid. We zijn er zo goed als zeker van dat ze aan boord zijn. De hele terminal is afgezet zodat ze geen enkele kans hebben om te vluchten. Nu gaat het er alleen nog maar om dat we ze vinden. Martin en ik wilden net beginnen met het controleren van de hutten.'
Ze namen ieder een loper en gingen verschillende kanten uit. Karin begon met de hutten aan bakboordzijde, een verdieping hoger. Ze nam niet de moeite om eerst aan te kloppen, maar trok meteen de deur open.
'Politie!' schreeuwde ze met getrokken wapen.
De eerste hut was leeg, de tweede ook, en in de derde lag een oudere man te slapen. In de vierde hut zat een groep jonge knullen bier te drinken en kaart te spelen. Ze keken verbaasd naar Karin in de deuropening. Toen volgde er een lange rij hutten die leeg bleken te zijn.
Tenslotte had ze het einde van de gang bereikt. Er waren nog twee hutten om te controleren. Ze was buiten adem van de inspanning. Haar hoofd bonsde. Toen ze haar kaart in de deur wilde steken, haperde het slot. Ze probeerde het meerdere keren, zonder succes.
Plotseling hoorde ze een geluid daarbinnen. Een soort gekerm. Het klonk als half gesmoord geschreeuw, alsof iemand een prop in zijn mond had. Verdomme, dacht ze. Ze was alleen op deze verdieping; haar collega's bevonden zich een verdieping lager. Ze haalde haar mobiele telefoon tevoorschijn om Knutas te bellen. Nee, verdorie, de batterij was immers leeg.
Even wist ze niet wat ze moest doen. Moest ze naar beneden rennen en de anderen halen, met het risico dat het echtpaar Norrström verdween, als zij het inderdaad waren daarbinnen? Ze moesten hebben gehoord dat ze riep en dat ze had geprobeerd de deur open te maken.
Ze probeerde het slot nog een keer, wrikte de kaart in het gleufje van de deur. Tenslotte gaf die mee en ze drukte de deurkruk naar beneden.
Toen ze Vera Norrströms opengesperde ogen vol paniek zag, kwamen de beelden weer terug. Fragmentarisch, onsamenhangend, maar glashelder. De beelden overrompelden haar, meedogenloos, gewelddadig. Als altijd. Ze stond als vastgevroren in de smalle deuropening. Ademde zwaar, voelde een zware druk op haar voorhoofd, haar knieën knikten, ze kon nauwelijks blijven staan. De beelden waren welbekend, ze werd er elke ochtend mee wakker en ze zaten op haar netvlies wanneer ze 's avonds ging slapen. Elke dag, vijfentwintig jaar lang, had ze gevochten om ze te laten verdwijnen.
Vera Norrström lag onder in het smalle stapelbed. Haar gezicht was krijtwit en verwrongen van pijn. In haar mond had ze een handdoek van badstof die haar belette te schreeuwen. Haar benen waren helemaal gespreid, het ene been half buiten het bed. Met dat been zette ze zich schrap tegen een stoel die naast het bed was neergezet. Een katoenen laken bedekte haar schoot. De baby kon elk moment geboren worden.
Karin wist hoe het voelde. Ze was net vijftien geworden. De pijn doet haar lichaam schokken. Ze begrijpt nauwelijks wat er staat te gebeuren. Noch haar moeder noch haar vader wil bij de bevalling zijn. Ze wachten buiten tot alles voorbij is. Alsof ze een enge ziekte heeft. Iets wat weggesneden moet worden. Als een gezwel.
Een verpleegkundige in groene kleding staat naast haar. Karin wil haar hand vastpakken, durft niet. Ze gelooft dat ze kapotgetrokken zal worden. Verlamd van schrik. Nog maar een kind.
Een laatste hevige wee. Haar eigen gebrul wordt vervangen door het aarzelende trillende geluid van de pasgeborene. Nauwelijks een schreeuw, gewoon een geluid. In de donkere kamer voelt ze het warme, levende lijfje tegen haar naakte huid. Een stukje van haarzelf in een nieuw mensje. Een meisje.
In het geheim geeft ze haar de naam Lydia. Ze doet haar ogen dicht, legt haar hand voorzichtig op de rug van het kleintje. De tijd staat stil, de wereld houdt op met draaien, alles staat stil. Alleen zij en Lydia, niemand anders. Zij tweeën.
Ze weet niet hoeveel tijd er verstreken is als de verpleegkundige het kind van haar afpakt. Ze zal haar nooit meer zien. Altijd een gemis. Altijd een verlangen.
Naast Vera zat haar echtgenoot Stefan, die Karin een paar uur daarvoor neergeslagen had. In zijn ogen zag ze angst en vertwijfeling. Karin slikte, probeerde zich te herstellen, haar duizeling de baas te worden.
Ze liep de hut in en deed de deur achter zich dicht.