81
Karin begon wanhopig te worden. Ze had een tijdje gedommeld, zo uitgeput was ze, vooral vanwege vochtgebrek. Ze kon haar houding alleen maar veranderen door zich een paar centimeter zijwaarts te verplaatsen. Dat deed ze af en toe om haar lichaam niet helemaal stijf en gevoelloos te laten worden. Ze vroeg zich af hoelang ze het nog vol zou houden en begon de hoop te verliezen dat ze ooit nog gevonden zou worden. De boot lag nog steeds stil, en buiten was er geen enkel geluid te horen. Elk besef van tijd was ze kwijtgeraakt; ze wist niet meer hoelang ze hier al vastgebonden en met dichtgeplakte mond lag.
Ze dacht aan Knutas. Waarom deed hij niets? Hij moest nu toch wel hebben begrepen dat ze aan boord was; ze had toch gezegd dat ze vanaf de boot weer contact zou opnemen? Misschien had de kapitein hem iets wijsgemaakt waardoor niemand haar zou komen redden.
Vreemd genoeg hoefde ze nu niet meer te plassen. Alsof het lichaam in de ruststand was gezet, op een lager toerental ging draaien om er langzaamaan helemaal mee op te houden. Nee, zo moest ze niet denken.
Het was pikkedonker in de ruimte. Ze zat met opgetrokken benen en haar armen tegen elkaar aan voor zich, alsof ze bad.
Plotseling hoorde ze een bons. Eerst dacht ze dat ze het zich verbeeld had. Daarna nog een bons, en nog een. Mensen die iets riepen. Ze probeerde herhaalde malen tegen de wand te stoten om zelf ook een geluid voort te brengen en trapte zo goed en zo kwaad als het ging met haar voeten tegen de deur.
Als door een wonder hoorde ze iemand aan de andere kant de sleutel omdraaien. Toen de deur openging, dwong het licht haar de ogen dicht te knijpen.