76
‘Ik ruik rook, jij ook?’ vroeg de ene man.
De twee mannen zaten in de voorste kamer van de blokhut. Ze droegen allebei een schouderholster. Een van hen zat een tijdschrift te lezen en de andere speelde een videospelletje op zijn smartphone.
De andere man keek op en snoof. ‘Ja, ik ook.’
Ze keken naar buiten. ‘Die boom is net door de bliksem geraakt. Misschien is het dat.’
De andere man schudde zijn hoofd. ‘Te ver hiervandaan. En met al die regen is dat vuurtje zo uit. Niet veel rook.’
Ze stonden op en keken om zich heen.
‘Daar!’ riep de eerste man.
Door een kier in de muurplanken kringelde rook naar binnen. Ze liepen er snel naartoe en keken wat er aan de hand was.
‘Ik zal proberen het te blussen, maar volgens mij brandt het in de muur zelf. Klotehut. Misschien heeft het onweer kortsluiting veroorzaakt.’ Hij keek bezorgd naar zijn collega.
‘We kunnen maar beter naar die andere locatie gaan. Ik haal ze wel op.’ Hij rende naar de andere kamer en kwam even later terug met Tyler en Kathy, die geblinddoekt, gekneveld en vastgebonden waren. Kathy had een verband om haar arm, waar ze door Alan Grants kogel was geraakt. Het was een schampschot, want hij was niet in haar vlees gedrongen, maar had haar huid wel verbrand en de wond had erg gebloed en deed veel pijn.
‘Kom mee,’ zei de man en hij sleurde hen met zich mee. ‘Opschieten!’
Zijn partner stond al bij de buitendeur. Hij zei: ‘Ik breng ze wel op de hoogte als we onderweg zijn.’
Ze stapten de veranda op en bereidden zich erop voor dat ze drijfnat zouden worden terwijl ze naar de auto renden. Daar hadden ze zich niet druk over hoeven maken, want ze zouden de auto nooit bereiken.
Een vuist ramde de kaak van de eerste man. Hij ging neer alsof hij door een grizzly was geraakt. De tweede man schreeuwde, liet de kinderen los en wilde zijn pistool pakken. Toen hij zag dat er vanaf een paar centimeter afstand drie wapens op zijn hoofd waren gericht, besloot hij zijn handen in de lucht te steken.
Sam Wingo stond over de man gebogen die hij zonet met zijn vuist buiten westen had geslagen. Hij keek naar Sean. ‘Dát was lekker!’
‘Papa!’ Tyler had de prop uit zijn mond gespuugd toen hij de stem hoorde.
Wingo rende naar zijn zoon en maakte zijn boeien los.
Sean deed hetzelfde voor Kathy. Ze had tranen in haar ogen en greep naar haar arm.
Toen Wingo zijn zoon omhelsde, sloeg Sean zijn armen om Kathy heen. ‘Het is oké, Kathy. Alles komt weer goed.’
Ze jammerde en zei: ‘Hij heeft op me geschoten.’
Sean keek naar haar verbonden arm en drukte haar nog steviger tegen zich aan. ‘En daar zal hij voor boeten. Hij gaat voor heel veel dingen boeten.’
Ze zetten de kinderen in de auto.
Sean doofde het kleine vuurtje dat hij had aangestoken met oude lappen, papier en een beetje benzine dat hij had ontdekt in een jerrycan achter een oud schuurtje dat op het terrein van de blokhut stond.
Wingo kwam naar hem toe. ‘Briljante tactiek,’ zei hij.
Sean stampte de laatste vlammen uit en doofde de restanten van het vuur voor de zekerheid met wat water. Ook al had de regen alles natgemaakt, hij wilde niet het risico lopen dat de blokhut echt in de brand zou vliegen.
‘Elke tactiek is briljant als ie werkt.’
Wingo greep hem bij de schouder. ‘Bedankt, Sean. Ik...’
Sean legde een hand op Wingo’s schouder. ‘Ik weet het, Sam. Ik weet het.’
McKinney en Littlefield hadden de twee mannen handboeien omgedaan en in hun suv gezet.
Sean stak zijn hoofd naar binnen en zei zacht: ‘Ik heb even in mijn mail gekeken. Heb een aanwijzing over onze man dankzij de gps in zijn auto. Hij staat bij een oud AM-radiostation ergens op het platteland.’
Littlefield knikte en haalde zijn telefoon tevoorschijn. ‘Geef me het adres maar, dan stuur ik er zo spoedig mogelijk een hrt naartoe.’
Dat deed Sean en daarna vroeg hij, met een blik op beide verdachten: ‘Hebben ze hun mond al opengedaan?’
‘Ze willen een advocaat,’ zei Littlefield. ‘En dat kan ik hun niet kwalijk nemen. Ontvoering. Poging tot moord. Samenzwering om een terroristische daad te plegen.’ Dit alles zei hij luid, zodat ze het konden horen. Tegen McKinney zei hij: ‘Hé, als we hen terroristen noemen, of vijandige strijders, hebben ze dan eigenlijk wel recht op een advocaat?’
Sean zei: ‘Weet je, ik heb rechten gestudeerd. Misschien kunnen jullie proberen hen rechtstreeks naar Gitmo te sturen.’
‘Ik ben Amerikaans staatsburger!’ schreeuwde een van de mannen.
‘Maakt niet uit,’ zei McKinney. ‘Als jij van plan was een aanval op dit land uit te voeren, dan is dit gebruikelijk.’ Hij glimlachte tegen Sean. ‘Dit kon weleens heel erg leuk worden.’
‘Misschien wel,’ zei Sean. ‘Toch hebben we hem nog niet gevonden.’
‘Maar we hebben de kinderen terug,’ zei Littlefield.
‘Dat weet ik. En dat is het belangrijkst.’
‘Maar?’ vroeg McKinney
‘Maar ontvoering was niet het echte plan, toch?’
Alan Grant zat naar het computerscherm te kijken. Dit was waarschijnlijk een van de laatste keren. Hij bevond zich in de kluis van het oude radiostation. De gespannen activiteit in het andere deel van het station was voorbij. Het was leeg. Hij was als enige nog aanwezig. Zijn team had gedaan waarvoor ze waren gekomen.
Hij keek nog een laatste keer naar het tijdschema en bevestigde dat. Hij keek op zijn horloge. Nog even en dan was het allemaal voorbij. Zijn nachtmerrie, waar hij al tientallen jaren door werd gekweld, was bijna afgelopen. Hij was er niet zonder kleerscheuren van afgekomen. En hij wist niet zeker of hij niet alsnog in de gevangenis zou belanden. Maar uiteindelijk zou het allemaal de moeite waard zijn. Zijn kinderen zouden nog altijd hun moeder hebben. Ze had meer dan genoeg geld. Zij zouden het wel redden. Ze zouden gepest en gemeden worden door wat hij had gedaan, want hij was de enige die de rechtvaardigheid ervan kon inzien. En op een bepaalde manier voelde hij zich gelukkig. Gelukkig, omdat de huidige president dezelfde blunder had gemaakt als zijn voorganger zoveel jaar geleden. Maar daarvoor zou misschien nooit wraak worden genomen.
Hij belde naar de blokhut. Er werd niet opgenomen. Hij belde weer. Geen reactie. Een beetje in paniek nu, downloadde hij dat wat hij nodig had op zijn laptop, hij pakte zijn sleutels en rende naar zijn auto. Een vrachtwagen met oplegger en een begeleidend team zou hier over twintig minuten zijn om alles ongedaan te maken wat hier had plaatsgevonden, en het gebouw helemaal te strippen.
Hij reed naar een vooraf klaargemaakte locatie in D.C. Vanaf deze plek zou hij doen wat hij moest doen met behulp van een soort afstandsbediening. Van daaruit kon hij de hoofdstad heel goed zien. Nog even en dan zou het een chaotische hoofdstad zijn.
Hij maakte zijn verrekijker klaar en keek op zijn horloge. Het was bijna zover.
Edgar was net klaar met zijn toetsenbord en keek nu verbijsterd naar het scherm. Dit was een elektronische omweg zoals hij nog niet eerder was tegengekomen. Hij moest wel bewondering hebben voor de genialiteit van de mensen die dit hadden gedaan. Zij hadden gebruikgemaakt van iets wat het beste beschreven kon worden als elektronische dna-sporen die achtergebleven waren op een door de regering eerder gehuurde satelliet. Die hadden ze gebruikt om ongeveer net zoals een virus of een kankercel een andere satelliet te infiltreren; een heel bijzondere satelliet die was toegewezen aan slechts één gebruiker. En om een heel goede reden. Anders zou er iets rampzaligs kunnen gebeuren.
Maar misschien was dat al gebeurd.