27
De man had een probleem; een groot, maar niet onoplosbaar probleem.
Dat bestond voor een groot deel, maar niet alleen, uit ruim tweeduizend kilo lading. Die lading was tenminste daarnaartoe gegaan waar hij dat had gepland. Maar Sam Wingo liep nog steeds ergens rond. En dan was er nog zijn zoon, Tyler Wingo. En bovendien was hij in een winkelcentrum drie mannen kwijtgeraakt.
Hij had wel de beschikking over geld en mankracht, maar niet onbeperkt. Bovendien was het ook niet zo dat hij de vervangers die hij nodig had snel en ongemerkt kon inhuren. Dat alles kostte tijd. En daar had hij dus niet veel van: tijd. Hij moest nog heel veel doen en de minuten tikten snel weg. Het tijdstip waarop hij kon doen wat hij wilde doen, zou op een bepaald moment voorbij zijn en niet terugkomen. Alle elementen van zijn plan moesten op precies hetzelfde tijdstip bij elkaar komen.
Nu had hij de twee gezichten in zijn geheugen geprent: Sean King en Michelle Maxwell. Voormalige Secret Service-agenten, nu privédetectives. Zij hadden zijn plannen behoorlijk verknald en hem waardevolle mankracht op de grond gekost.
Overal problemen. Hij hield niet van problemen. Hij hield van oplossingen.
Voor elk van deze problemen zou hij een oplossing bedenken, ook voor het probleem King en Maxwell, en hij zou deze missie weer op de rails krijgen. Dat was hij dan ook echt van plan. Hij had dit al heel lang gepland en alle stukjes die hij nodig had, samengevoegd. Maar binnenkort, als alles ging zoals het moest, kon hij het eindelijk loslaten.
Hij nam een taxi naar het vliegveld en zat algauw in een opstijgend vliegtuig. Op zijn bestemming aangekomen, nam hij even de tijd om zijn badge en zijn identificatie op zijn jasje te bevestigen. Hieruit bleek dat hij bij een beveiligingsbedrijf werkte en zonder problemen door allerlei controleposten kon lopen. Hij had zijn land gediend in uniform en diende het nu vanuit de private sector. Maar eigenlijk diende hij alleen zichzelf.
Hij haalde zijn auto op uit de garage van het vliegveld en reed naar het ‘grote huis’, zoals hij het altijd had genoemd. Hij ging door de security. Dankzij zijn legitimatie kon hij hier overal komen, in elk geval overal waar hij wílde komen. Hij liep door een lange gang, sloeg links af en kwam ondertussen allerlei mensen in uniform tegen.
Hij droeg nu geen uniform meer en hoefde dus nooit stil te blijven staan om te salueren. Maar hier liepen zoveel soldaten en officieren rond dat er No Salute Zones waren ingesteld; anders zou iedereen alleen nog maar bezig zijn met salueren.
Hij knikte tegen een paar mensen die hij kende, maar hij zei niets. Iedereen was gehaast onderweg ergens anders heen. Zo’n soort plek was dit. Niet veel tijd voor kletspraatjes.
Hij klopte aan voordat hij het kantoor binnenging. Het bevond zich in de laatste gang die hij was ingelopen.
‘Binnen,’ zei de stem.
Hij opende de deur en keek om zich heen.
Dit was het kantoor dat toegang gaf tot dat van de secretaris-generaal voor acquisitie, logistiek en technologie. De secretaris-generaal was tegenwoordig weer een burger: een gepensioneerde generaal met twee sterren die leidinggaf aan een programma dat bepaalde hoe miljarden aan defensiegeld in het Midden-Oosten werden uitgegeven. Tijdens de oorlogen in Irak en Afghanistan was in deze sector sprake geweest van schandalen, fraude en verspilling. Hierop waren onderzoeken en commissies gevolgd en mensen waren hun baan kwijtgeraakt, of hun carrière was vroegtijdig beëindigd en sommigen waren in de gevangenis beland. De huidige secretaris-generaal, Dan Marshall, begin zestig, had een smetteloze reputatie als een angstvallig eerlijke administrateur. Meteen na zijn aanstelling had hij de bezem erdoor gehaald en sindsdien liep alles volgens de meeste maatstaven uiterst soepel.
De vrouw die aan het bureau zat, keek op naar de man, glimlachte en groette hem. Hij vroeg naar Marshall. Ze pakte haar telefoon en belde naar zijn kantoor.
Even later kwam Marshall naar buiten. Hij glimlachte en liep naar de man toe. Niet met een uitgestoken hand, maar met beide armen gespreid voor een omhelzing. ‘Alan, mijn favoriete schoonzoon, welkom terug. Hoe was je reis?’ vroeg hij.
Alan Grant glimlachte, omhelsde zijn schoonvader ook en zei: ‘Interessant, Dan. Interessant, maar productief.’
‘Kom mee, dan moet je me er alles over vertellen,’ zei Marshall.
Grant liep achter hem aan naar binnen en deed de deur dicht. Hij zou zijn schoonvader wel iets, maar natuurlijk niet alles vertellen. Hij keek naar de plank waarop een heleboel foto’s stonden. Zijn blik bleef rusten op een daarvan, zoals altijd.
Marshall volgde zijn blik en zei met een verdrietige glimlach: ‘Ik mis je vader ook nog altijd, ondanks het feit dat het al zoveel jaar geleden is. Ik was al bevriend met je vader ver voordat jij en mijn kleine meid zelfs waren geboren. Hij was de slimste cadet van onze West Point-klas.’
Grant liep naar de foto en pakte hem op. Zijn vader droeg zijn gala-uniform, met zijn nieuwe eikenbladmedaille op zijn brede borst. Hij leek gelukkig. Dat had niet lang geduurd. Niet toen hij burger werd en in D.C. was gaan werken.
Grant zette de foto terug en draaide zich om naar Marshall. ‘Ja, ik mis hem ook nog steeds. Nu misschien wel meer dan ooit.’
‘Op een bepaald moment zul je het moeten laten rusten, Alan. Leslie vertelde me dat je de laatste tijd erg gespannen bent. Alles oké?’
‘Je dochter is een fantastische echtgenote, Dan. Maar ze maakt zich te veel zorgen om me. Ik ben een grote jongen. Ik kan wel op mezelf passen.’
‘Nou, je bent levend uit Irak teruggekomen. Niemand vraagt zich af hoe taai je bent.’
‘Heel veel taaie soldaten zijn daar gesneuveld. Ik was gewoon een van de jongens die geluk heeft gehad.’
‘Nou, daar ben ik heel blij om. Ik zou niet weten wat ik zonder je moest. En Leslie zou gek worden van verdriet.’
‘Ze is een sterke vrouw; ze zou zich wel redden.’
‘Laten we maar ophouden met deze morbide praatjes, Alan. Maar je moet je eindelijk eens verzoenen met wat er met je ouders is gebeurd. Dat is al meer dan twintig jaar geleden.’
‘Vijfentwintig,’ zei Grant snel. Op kalmere toon voegde hij eraan toe: ‘En ik verzoen me er wel mee, Dan. Sterker nog, volgens mij is dat heel binnenkort al het geval.’
‘Dat is goed om te horen.’
Ja, dat is zo, dacht Grant.