40
'Dus je wilt niet eens tot New Orleans met me meegaan!' De stem van Francesca di Paoli was hees van kwaadheid en de bittere reeks scheldwoorden die zij naar zijn hoofd gegooid had, waren onvervalst Italiaans uit de goot. 'Zeg eens, Stefano, wie is die vrouw, voor wie je zo'n haast maakt om die te ontmoeten? En zeg nu niet opnieuw dat het voor zaken is! Ik geloof niet in een zaak, die maakt dat jij me plotseling als een vreemdeling behandelt - een gewone slet die jij opgepikt hebt en voor je plezier gebruikt hebt alleen maar om haar op staande voet weg te kunnen sturen!' Haar vingers kromden zich tot klauwen en haar stem steeg nog steeds. 'Wie is ze? Heb je haar in die smerige stad ontmoet waar je naar toe gegaan bent? Er is helemaal geen tyfus, is het wel? Jij - jij - hoerenzoon! Barbaarse Amerikaan! Denk je dat je mij, mij, kunt behandelen als al die gewone vrouwen, waaraan je gewend bent om mee om te gaan?'
Ze had elk ornament in de kamer al kapot gegooid en nu ging haar hand uit naar de borstel met zilveren handvat, die op de kaptafel achter haar lag, terwijl haar andere hand naar zijn gezicht graaide om hem te krabben. Maar Steve was haar vóór, zijn gezicht was een ijzeren masker, hij greep haar polsen beet, draaide die om tot ze begon te gillen van pijn en frustratie.
'Zo is het genoeg. Wanneer je doorgaatje als een teef te gedragen dan zal ik je ook als zodanig behandelen. En ik ben nu - op dit moment - aan het eind van mijn geduld - begrijp je dat? Ik ben jouw eigendom niet, 'Cesca, evenmin als jij het mijne bent. We hebben elkaar niets beloofd, weet je wel? Ik vertrek over een paar uur en wanneer jij niet naar New Orleans wilt gaan, dan kun je precies doen waar je zin in hebt. Alleen ben ik dan niet in de buurt om aan je grillen te voldoen of om naar jouw viswijvengeschreeuw te luisteren.'
'Viswijven ...! Durf jij te zeggen ...'
'Je krijst als een straatmadelief, Francesca. Dat moet je voor het toneel bewaren en voor de rollen die je speelt.'
Zijn woorden sneden koud door haar opkomende hysterie en brachten haar tot tijdelijke sprakeloosheid terug.
Steve Morgan keek neer op haar gedwarsboomd, door tranen vertrokken gezicht en voelde alleen maar ongeduld. En dat was te zien in zijn toegeknepen, op een of andere manier verachtende blauwe ogen; want plotseling vergat Francesca haar woede, ze werd bang niettegenstaande haar trots en liet een lichte snik horen. Ze hield op zich te verzetten tegen die onbeweegbare pijnlijke greep en liet zich slap worden, zodat hij gedwongen was om haar tegen zich aan te trekken.
'Stefano! Praat niet zo tegen me! Kijk me niet aan alsof ik niets voor je beteken - je begrijpt toch wei, waarom ik zo kwaad ben ? Ten eerste wil je me niet aanraken wegens die tyfus. En dan, ineens, zijn het zaken, zaken, die zo dringend zijn dat je mij niet naar New Orleans kunt brengen. En je had beloofd dat je dat zou doen! Je hebt me gezegd dat we nog een poosje samen zouden zijn - dat kun je niet ontkennen! En ik - het ligt niet in mijn aard om iets van welke man dan ook af te bedelen, maar jij bent begonnen om tegen me te praten, me te behandelen alsof ... O, verrek jij! Waarom kun je tenminste niet eerlijk tegen me zijn?'
Lang, nadat hij haar verlaten had en al aan boord was van de praam, die hem de Sabine-rivier zou opvaren tot Brown's Bluff en zelfs nadat hij het klaargespeeld had om Francesca en haar warme kronkelende lichaam uit zijn geest te verbannen, moest Steve nog steeds aan haar woorden denken.
Hij had veel te veel tijd, terwijl hij in het modderige groene water tuurde, en dacht dus aan Ginny, Ginny die dezelfde gedachten naar hem trachtte over te brengen, haar witte tanden geklemd in haar onderlip, haar ogen glanzend van tranen. En hoe kwam het nou, dat, zodra Ginny in het spel was, hij altijd kans zag om te reageren als een stom, maanziek kalf? Eén keer was hij eerlijk tegen haar geweest, maar toen was de trots tussen hen beiden gekomen; en stijfhoofdigheid, terwijl ze op elkaar zaten te wachten, wie het eerst zou toegeven. Vandaar dat hij Ginny maar had laten gaan en Francesca gevonden had, die in veel opzichten te veel op Ginny leek en toch Ginny niet was - ook nooit Ginny zou kunnen zijn, die te veel van hem begreep en de enige vrouw was, die, hoe dan ook, kans gezien had om verraderlijk en arglistig onder zijn huid te kruipen en in zijn brein door te dringen, zodat hij de gedachte aan haar niet kwijt kon raken, evenmin als aan al te veel herinneringen. En in zijn poging om haar zijn zwakheid niet te laten ontdekken, had hij haar van hem verdreven ...
Steve drong de gedachte aan Ginny uit zijn geest en begon de informaties te combineren, die hij zo onverwacht gekregen had met de feiten, die Bishop hem verstrekt had. Bishop zou zijn plotselinge verandering van zijn plannen nooit goedkeuren, maar wat voor de duivel deed dat er toe, zolang de resultaten maar die waren, welke Bishop nodig had? Dus ging hij niet naar Baroque rijden als een verklede miljonair uit het Oosten, met een liefelijke signorina di Paoli, die hem begeleidde als lokaas om rechter Nicholas Benoit zand in de ogen te strooien. Hij kon dat soort list altijd later nog gebruiken wanneer het nodig mocht zijn; maar zijn onverwachte ontmoeting met capitan Altamonte, een oude vriend uit de dagen van Juarez, had hem een middel verschaft om het vijandelijk kamp binnen te dringen bij wijze van spreken - en als dat betekende dat hij enig risico moest nemen, waarom niet? Hij was eraan gewend om met gevaren te leven en de kans was veel te mooi om te laten lopen. De moeilijkheid was - Steve glimlachte ironisch - dat hij de gewoonte kwijt was om bevelen op te volgen en geleerd had zelf het initiatief te nemen. Maar in dat geval was het enige dat hij riskeerde: zijn eigen leven en de manier waarop hij zich dat had voorgesteld, maakte dat risico niet eens zo groot.
Hij ging contact leggen met een man, Refugio Orta geheten, bijnaam Chucho - een ex-Comanchero, die voor Dave Madden gewerkt had.
In gedachten ging Steve nog eens systematisch de paar feiten na, die hij vernomen had. Refugio was getrouwd met een vrouw die hij Teresita noemde. Ze was weduwe van een Comanche-krijger, zelf was ze voor de helft een Caddo en nadat Dave gearresteerd was en zijn kleine boerderij in beslag genomen was wegens het niet betalen van belasting, had Chucho samen met zijn vrouw een toevlucht gezocht in de moerassen, die grensden aan het Caddo-meer - een schuilplaats die vóór de burgeroorlog door slaven gebruikt werd en nu door vogelvrijverklaarden en 'nog niet- hervormde opstandelingen'. Het was de broer van Chucho geweest, capitan Altamonte, die Steve had meegenomen om te gaan kijken en die hem gezegd had hoe hij contact moest maken voor hij aan tyfus stierf terwijl Steve nog in de kamer was.
Maar Matamoros lag al twee en een halve week reizen achter hem en Steve was die hele tyfus al vergeten, totdat hij op een ongewoon warme middag de eerste rilling kreeg.
De kleine boot, die veel sneller en onopgemerkt ging dan grotere, was dicht genoeg bij Brown's Bluff zodat de plotselinge beslissing van Steve om hier aan land te gaan onopgemerkt bleef. De schipper, een zwijgzame Indiaan, Gaston genaamd, met een doorgroefd jong-oud gezicht, had alleen maar ongeïnteresseerd zijn schouders opgehaald. Hij was al betaald in goud, en hij had al vermoed dat zijn passagier een man was, op de loop voor de justitie - het soort man, die zijn plannen vóór zich hield en nu een schuilplaats zocht. Hier, op Brown's Bluff; het maakte geen verschil. Het was duidelijk, dat deze blauwogige man met een stoppelbaard, die een revolver droeg alsof het een lichaamsdeel was en die bovendien nog uitstekend Frans sprak - die zou wel weten waar hij heen moest. Gaston wilde het in elk geval niet weten. Hij hield ervan om te zeggen, dat hij een vredelievend mens was, die voor geld deed wat hij doen moest.
Hij liet de boot stoppen onder een gekromde oude cipres, die met zijn grillige vorm boven het water hing en keek zonder belangstelling toe, hoe zijn voormalige passagier over de zijkant stapte en terechtkwam in de modder, die bijna tot de rand van zijn laarzen reikte. Het soort man, dat de moeilijkheden zoekt, als die hem al niet het eerst gevonden hadden, en die licht reisde, alsof hij verwachtte om snel te moeten reizen Enfin, het waren zijn zaken niet!
De kleine boot verdween in stilte rond een bocht in de rivier, toen Steve Morgan met een binnensmondse vloek zijn laarzen uit de modder trok en beschutting vond onder de bomen die langs de rivier stonden.
Het was nog steeds heet - een vochtige drukkende middag, die Gaston genoopt had zijn hemd uit te trekken. Maar Steve had zijn jasje nog aan en hij moest zijn tanden opeenklemmen om ze niet te laten klapperen. Langdurige rillingen beulden zijn lichaam en terwijl hij door de dichte begroeiing strompelde, moest hij af en toe ophouden en tegen een boom leunen tot de golf van kilte weer wegtrok. Eerst die rillingen, daarna kwam de koorts opzetten. Een objectief deel van zijn geest ging de symptomen na, waarvoor hij was blijven staan. Hoe lang zou het duren vóór de koorts hem gedachteloos zou maken? Hij was het vergeten. Nu, op dit ogenblik, nu hij nog in staat was te denken, moest hij proberen zich te herinneren in welke richting hij op weg was, wat zijn reisdoel was.
Koppig bleef hij voorwaarts gaan, hoewel het hem niet veel tijd kostte om te beseffen, dat hij hopeloos verdwaald was. Het deed er niet toe. Wanneer het nacht werd, en een heldere nacht, zou de stand van de sterren hem helpen. Als hij althans nog in staat was om tegen die tijd nog samenhangend te denken. Tyfus kwam altijd heel plotseling op - hij had geprobeerd er alles over te weten te komen, toen hij wist dat hij in contact geweest was. Maar hoeveel goeds kon die kennis hem nu doen?
In zijn geest ging Steve, tussen de rillingen in die zijn lichaam teisterden na, welke bezittingen hij eigenlijk bij zich droeg. Zijn revolver in de holster en een reserve in zijn broeksriem. Een mes. Een beetje geld - niet al te veel. Niets dat hem zou identificeren - de oude training verloochende zich niet.
Zijn hoofd begon pijn te doen. Elke straal zonlicht, die door het bladerdak kwam, scheen op zijn ogen te beuken, waardoor hij pijnscheuten door zijn schedel voelde gaan.
Hoe ver was hij gekomen sedert hij de rivier achter zich gelaten had? Hoe ver zou hij nog kunnen komen? Het was doodstil - een geheimzinnige, donkergroene wereld, waarin de stilte alleen verbroken werd door zijn eigen strompelende voetstappen en de kleine geluidjes van stromend water en kleine dieren, die erin sprongen wanneer hij voorbij kwam. Eens struikelde hij bijna in een klein stroompje, terwijl hij als een slang door het weelderige groen voortkroop. Hij zat midden in een land dat hoofdzakelijk uit moerassen en zijarmen van kreken bestond met af en toe plotseling een eiland dat uit het dikke modderig-groene water omhoog rees. Hij probeerde het water zorgvuldig te vermijden. Alles dat er als een onschuldig stuk hout uitzag kon een alligator zijn. En afgezien van het drijfzand, dat iemand binnen een paar minuten kon bedelven, waren er nog de waterslangen - om nog niet te praten over de menselijke rovers, die eveneens door deze moerassen zwierven. Onder normale omstandigheden was hij bereid geweest dat alles onder het oog te zien en er mee af te handelen; maar met die doffe bonzende slapen en de rillingen, die hem hulpeloos maakten ...
Steve hoorde zichzelf vloeken, maar zijn stem klonk als een onbegrijpelijk gemurmel. Hij bleef maar doorlopen - viel - klauterde weer overeind en daarna, slechts even later, struikelde hij en viel opnieuw.
Tyfus komt altijd heel plotseling op ... Dat had hij ergens gelezen of van iemand gehoord. Maar het was één ding te weten wat er met hem aan de hand was; het was een ander ding om te proberen om zijn reeds verzwakkend lichaam de bevelen van zijn hersens te doen opvolgen. De pijn in zijn achterhoofd was begonnen scheuten langs zijn nek uit te zenden, die tot in zijn ruggegraat reikten. Na het ijskoud gehad te hebben begon hij zich plotseling heet te voelen; als iemand in een woestijn, gevangen door watergebrek, was hij begonnen te hijgen. Tyfus komt altijd... Veel te plotseling. Té snel... Hij wist dat zijn geest begon af te dwalen en kon niets doen om dat te voorkomen. Soms, wanneer hij niet langer kon lopen, begon hij te kruipen; een diepgeworteld instinct zei hem om in beweging te blijven, zelfs toen hij zich niet meer kon herinneren waarom of waarheen hij op weg was. Ergens onderweg had hij zijn jasje uitgetrokken en weggeworpen. De koorts steeg nu regelmatig. Steve Morgan was nog maar half bij bewustzijn, niet in staat tot helder denken. Hij kon ergens stromend water horen en zijn vlees voelde aan alsof het door de hitte verteerd was; zijn keel was zo droog, dat hij niet meer kon kreunen. Elk bot in zijn lichaam deed pijn, vooral wanneer hij zich bewoog. Waarom bewoog hij zich, waar ging hij heen? Hij had op zijn buik gekropen, maar nu, plotseling had hij de kracht niet meer om verder te kruipen. Zoals hij daar nu lag met zijn gezicht gedrukt in het koele, vochtige mos, voelde Steve zijn hoofd bonzen, bonzen ... met elke hamerslag van zijn hart zette het uit tot het tenslotte ontplofte in het niets.