Hoofdstuk 68
In de derde slaapweek wordt Ries midden in de nacht wakker. Op de tast zoekt ze de deur van de badkamer. Een lampje belicht de contouren van het toilet, het bad en de wastafel. Diffuus kijken de ogen van een vrouw haar in de spiegel aan. Droeve ogen waaruit de spirit is verdwenen. Versluiert het onheldere beeld haar gezicht met apathie of vertroebelt de verdoving haar gedachten?
De kilte van de vloer trekt via haar blote voeten omhoog. Wordt Ries wakker? Zijn de pillen en spuiten uitgewerkt? Of was de dosis in deze derde slaapweek wat minder?
In een helder moment overvallen haar de vragen. Wat doet ze hier toch? Wat doet ze naast een ronkende buurvrouw die gisteren elektrische schokken kreeg om haar depressie te vernietigen?
Als een bliksemschicht schiet het besef door haar heen: je hebt jezelf afhankelijk gemaakt van een vertrouwen inboezemende arts, van zijn pillen en spuiten. Ga weer op je eigen benen staan.
Ries duikt haar bed weer in, strijdvaardig tot aan de nieuwe slaapspuit van de rigoureus optredende verpleegster.
Plotselinge paniek bij de artsen: er zitten twee etterende wonden op beide benen, vlak boven de enkels. Bloedvergiftiging? Drukte rond haar bed. Een urinemonster nemen lukt bij Ries niet.
‘Trop tendue,’ moppert de stevige verpleegster.
Ries kan niet meer helder denken. Koortsdromen ijlen door haar hoofd en worden gemompelde verwarde verhalen. Gloeiend heet zijn de kompressen die de kordate verpleegster tegen de etterende wonden smijt, waarna er dikke verbanden omheen worden gelegd.
De slaapkuurdoseringen worden verminderd. Het is middernacht, en Ries is klaarwakker. Ze gaat zitten met haar benen buiten boord. Ze bengelen even, maar dan zet ze de rechtervoet op de grond, dan de linker; ze krimpt in elkaar van de pijn. Ze wacht tot de pijn stagneert op een punt dat ze hem verdragen kan, en sluipt naar de deur. Ze moet er even uit, even bewegen nu de slaap haar niet meer in zijn macht heeft.
Ze hinkt de gang op, eerst op haar linker-, dan op haar rechterbeen. Er straalt licht van achter een openstaande deur. De nachtzuster kijkt op achter een witblinkend bureau en wijst met een armzwaai naar twee stoelen. Ries gaat zitten en legt meteen haar benen op de andere stoel; de gemeenste pijn zakt langzaam weg.
‘U behoort in bed,’ begint de verpleegster, ‘u mag ’s nachts niet rondlopen.’
Ries knikt. Dan, als wordt er een stop losgetrokken, ratelen de woorden haar mond uit. Opgespaarde woorden over haar mislukte leven, waarvan ze zichzelf de schuld geeft. De zuster luistert. Ze knikt. Begrijpt ze het?
Ries hinkt terug naar haar kamer. Even later staat de zuster aan haar bed. Onder de deken geeft ze Ries een spuit die haar weer onder zeil brengt.
Tijdens het bezoekuur is de proost haar kamer binnen geslopen. Is het over de slaap heen, eronderdoor of erdoorheen als ze hem plotseling aan haar voeteneinde ziet staan? Met de handen op zijn rug draait hij als een verlegen schooljongen op zijn hakken. Nee, ze heeft hem niet verraden; hij kan gerust zijn. Ze zegt het niet, maar toch heeft hij het begrepen. Heeft ze geglimlacht toen ze hem toeknikte? Ries weet het niet meer; ze doezelt weer. Hij steekt zijn hand nog op ten afscheid en verdwijnt.
In haar volgende dromen delft ze graven. Ze knipt grote lappen witte katoen en legt ze uit op een eindeloos groen grasland. Ze raapt haar angst, pijn en verdriet bij elkaar, bundelt ze in het witte katoen en draait er meters touw omheen zoals mensen in ontwikkelingslanden doen als zij hun doden begraven. Van de priester met zijn crème en zijn penis maakt ze een apart lijk. Zo verpakt ze haar leven; niets mag ontsnappen. Na het inkuilen van de bundels danst ze op de graven. Alle sporen moeten worden uitgewist. Ze danst als een bezetene tot de graven diep wegzakken en er een geul ontstaat waarin helder water stroomt; een bovenstroom die overal rustig overheen kabbelt.
Als ze weer wakker wordt, weet ze dat ze alles diep heeft weggestopt. Ze kan verder stromen, en daar heeft ze niemand bij nodig.
Kees zit naast haar bed. Ze mag gauw naar huis. Hij zal haar helpen een weg te banen door de chaos van maatschappelijke regels. Onafhankelijk van hem zal ze hem volgen. Ries zal dammen leggen; de modderige onderstroom mag niet meer opborrelen.