Hoofdstuk 49

 

 

 

Raar is het om haar klasgenoten terug te zien bij aanvang van het derde schooljaar. Ze taxeren elkaar bij de vaste hangplek: de radiator voor in de recreatiezaal. Ze zijn veranderd in een bonte, kleurrijke verzameling in plaats van de zwarte, geüniformeerde groep dames met witte boorden. De kledingvoorschriften zijn gewijzigd: de pensionaires mogen voortaan kleurige kleding dragen. Ze kijken elkaar vreemd aan; keuren elkaars jurken, blouses en rokken. Ze zijn niet meer elkaars gelijken. Er is verschil in prijs en kwaliteit.

In die grote vakantie voorafgaand aan het kleurige tijdperk – het was benauwd warm – pakte Mama haar portemonnee en bestelde een taxi. Voor de eerste keer in haar leven gingen zij en Ries samen inkopen doen in de stad. In een damesconfectiezaak kozen ze een oudroze jurk van dunne wollen stof. In het kleedhokje trok Ries de jurk aan. Ze kwam naar buiten als een dame, draaide rond voor de spiegel. De rok waaide op en maakte een cirkel. Vanaf de stoel waarop ze meteen was gaan zitten, knikte Mama goedkeurend naar de verkoopster en toen dwaalden haar ogen haar dochters kant op. Ries kreeg het gevoel alsof Mama haar voor het eerst zag, alsof ze zich nu pas realiseerde dat haar oudste dochter een vrouw was geworden. Was Mama zich bewust van het feit dat deze volwassenwording zich voltrokken had zonder haar inmenging? Of bedacht Ries deze gedachtegang ter plekke? Wist zíj wel wat er in haar moeder omging? Waarom was er die onoverkomelijke barrière van zwijgen tussen hen? De verkoopster hield Ries een kort jasje voor en toverde ook nog een hoedje tevoorschijn met een kleine witte voile. Ries doet in dit ensemble niet voor haar klasgenoten onder.

De andere jurk die Mama in de koffer stopte, schuift ze uit schaamte helemaal in de hoek van haar kast. Het is een roze katoenen nachtpon. Mama heeft er een kraagje van een andere kleur op genaaid. Tantezuster vindt de tot jurk vermaakte nachtpon en tovert die weer om tot een nachtpon. Ze naait enkele gekleurde, met kant omzoomde kraagjes op de zwarte jurken, en zo draagt Ries doordeweeks, net als enkele anderen uit haar klas, de zwarte jurken met een kleurtje.

Iedereen vraagt zich af wat er zich tijdens de vakantie bij de zusters heeft afgespeeld, want de veranderingen zijn erg vooruitstrevend. Als ze het klaslokaal binnen komen voor de eerste les staan ze als aan de grond genageld op de drempel: de oude banken zijn verdwenen, en in plaats daarvan staan er losse tafels waaromheen stoelen met fleurige lichtgroene bekleding.

Daar houdt de modernisering niet bij op: zuster Monica deelt mee dat er in de gymzaal onder toezicht gedanst mag worden. En wie wil mag in de vrije uren in de klas een sigaretje opsteken. Een complete omwenteling.

Ries en haar klasgenoten zijn door het dolle heen; ze cirkelen rond de tafels en stoelen, proberen de zittingen uit en eigenen zich een plaats toe, want ook dat is vrijgegeven: geen opgelegde toewijzing meer maar een vrije keuze. De kwekelingen moeten zelfstandiger en weerbaarder worden, zelf verantwoordelijkheid nemen, en dus ook studeren zonder een streng kijkende surveillante. In overeenstemming met deze nieuwe, vooruitstrevende doelen worden ze steeds joliger. De directrice van de kweekschool, streng maar rechtvaardig, weet met de vernieuwingen niet goed raad. Ze fronst veelvuldig haar wenkbrauwen.

De klasgenoten confisqueren schoteltjes van gebroken kopjes als asbakken. De eerste sigaretten worden hoestend opgerookt. De bovenramen moeten open, anders stikken ze. Het is wennen aan de lucht, vooral voor de zusters leraressen die na een rookpauze de klas binnen stappen. De lerares wiskunde zet de boven- en ook de benedenramen wijd open en begint haar lessen steevast met het wegwapperen van de volgens haar verstikkende lucht.

Op de eerste danszondagavond hebben Ries en haar vriendinnenclub de gymzaal in een ‘danssalon’ herschapen. Een pick-up met enkele Malando-platen staat op een tafeltje, er hangen slingers aan de ringen en papieren rozen aan de wandrekken, en het licht wordt gedempt. Onwennig scharrelen de twee oudste klassen naar binnen.

De muziek gaat aan en de ingewijden zoeken een partner.

Zuster Monica staat bij de deur en de rector komt, slungelig lopend alsof ook hij danspasjes uitprobeert, een kijkje nemen naar de door hem gepromote vooruitstrevendheid.

Ries, die geen zin heeft in lijf tegen lijf, slingert in haar eentje tussen de danspaartjes door, bekijkt de zich soms verwarrende benen, grapt tegen de stuntelaars en schenkt limonade in de glazen als het pauze is. De dansactiviteit mag iedere eerste zondag van de maand herhaald worden.

 

In het derde leerjaar wordt op lagere scholen met gastlessen geoefend, meestal reken- of taallessen die de kwekelingen op scholen in de buurt moeten geven. Op een keer krijgt Ries als opdracht het verhaal te vertellen van koning Salomo en de twee moeders. Ze leest het wel tien keer, tot ze het vanbuiten kent als ze de tweede klas van de lagere school binnen stapt.

Geroezemoes. De aanwezige zuster eist stilte, maar krijgt die niet. Ries gaat heel recht en plechtig voor de klas staan en zegt: ‘Ik ben koning Salomo. Ik ben rijk en machtig, maar ik ben ook heel wijs. Zien jullie mijn gouden kroon, mijn prachtige mantel?’ Ries wijst in de verte. ‘Kijk, daar komen soldaten aan. Ze brengen twee moeders mee. De ene huilt verschrikkelijk; de andere is heel boos. Ze scheldt de ene moeder uit. Die zou haar kind hebben weggenomen toen ze sliep en er haar dode kindje voor in de plaats hebben gelegd.’

De kinderen luisteren ademloos en als de soldaat van koning Salomo het levende kindje in tweeën moet hakken, gaat er een rilling door de klas en roepen ze samen met de echte moeder: ‘Nee, nee, niet doen. Laat haar leven.’

Als koning Salamo oordeelt: ‘Geef het kindje aan de huilende vrouw, want zij is de echte moeder’, gaat er een zucht van verlichting door de klas.

Een negen is het resultaat. Ries danst terug naar het internaat.