Hoofdstuk 46
De lachende rector met rode koontjes, die Ries nog van de mulo en van de hazenwindspreekkamer kent, is benoemd tot pastoor en wordt door een nieuwe rector vervangen; een meer filosofisch type, jong, lang en slungelachtig. Verdeelde meningen van de kwekelingen over de hem toegemeten sympathie. Na zijn komst volgen ingrijpende sfeerveranderingen elkaar vlug op: regels worden soepeler gehanteerd, de omgang is gemoedelijker. De nieuwe rector knipt tot groot genoegen van nonnen en internen vormelijke franjes af. Hij stimuleert toneelspel en steekt ontelbare uren in het regisseren. Ries hoort bij de vaste groep spelers. Alleen dansen blijft als werelds vermaak verboden.
Het is zondag. Een saaie, lange dag vol religieuze verplichtingen. Tussen de hoogmis en het lof zitten enkele vrij te besteden uren, mits de pensionaires zich aan bepaalde regels houden. Een dag om hoofdpijn te krijgen, die zich bij Ries dan ook prompt manifesteert. Eerst met een zacht gehamer, gevolgd door een heftig gebonk waarmee de pijn aan de linkerkant opgloeit.
Toch kiest ze voor vrij lezen op de studiezaal. Met haar klas beklimt ze de brede granieten trap en schuift in de tweezits houten schoolbanken die in vijf rijen als soldaten staan opgesteld. Ries ploft naast Suzanne op de eerste bank. Boeken worden opengeslagen, maar ze lezen niet. Steunend op hun ellebogen draaien ze zich in de banken om, maken met elkaar contact en praten honderduit.
‘Zullen we de radio aanzetten?’ oppert Suzanne. Iedereen zit ineens rechtop: muziek, dat ze daar niet eerder aan dachten. Het mag immers, en nog niet zo lang geleden werd er een radio naast het schoolbord geplaatst voor de schoolradioprogramma’s.
‘Ja, gezellig,’ roept Ries in koor met de anderen. Ze stuwt Suzanne in de richting van het bruin glimmende toestel.
Suzanne draait aan de knoppen en dan klinkt het orkest van Malando. Met een deinend achterwerk draait ze haar hoofd om, strekt haar armen en vraagt Mariet ten dans.
Ze schrikken. Hoe durft Suzanne? Dansen is immers streng verboden? Toch komen na enige aarzeling met Mariet ook Diny, Joke, Annie en Rinie de banken uit. Na onderling beraad over wie wie leidt, dansen drie paartjes over de glimmende kwasten van de plankenvloer.
Nellie staat een tijdje met haar oor tegen de deur geplakt om onraad in de vorm van voetstappen en rammelende rozenkransen te signaleren. Dan komt ze op Ries af en inviteert haar ten dans; haar hoofd scheef, een radiale glimlach op de lippen en haar lijf gebogen.
Ries weigert; ze wil geen spelbreker zijn, maar de pijn barst haar kop uit. Ze kijkt het vermaak nog even aan en besluit dan te vertrekken. Ze verontschuldigt zich bij Nellie door met haar hand haar zielige gezicht te overwaaien, verlaat de studiezaal en daalt langzaam de trappen af. De afstand tussen haar en de muzikale klanken wordt overbrugd door nauwelijks hoorbare melodieën.
In de gang wandelt zuster Monica. Ries ziet hoe ze hier en daar aan de geraniums plukt die voor de ramen staan. Dringt de muziek door in haar bedekte oren? Hoort ze het lichte geschuifel van dansende voeten? De woorden doen Ries opschrikken als de zuster recht op haar toe lopend vraagt: ‘Ries, wordt er boven gedanst?’
De vraag overdondert Ries omdat het verbodene meteen benoemd wordt. Weet ze al dat er boven iets bedreven wordt wat ten strengste is verboden? Wil ze van Ries alleen een bevestiging van haar vermoeden? Met het voor de kwekelingen welbekende gebaar van de opgestoken wijsvinger van haar rechterhand, dirigeert zuster Monica Ries voor zich uit haar kamertje in, waar naast een bureau, een tafel en een stoel, kaalheid de overhand heeft. Ze sluit de deur en draait zich om, waarbij haar scapulier nog even opvliegt voordat hij zich weer op de plooien van de zwarte rokken legt.
‘Zeg eens eerlijk. Wordt er boven gedanst?’
Ries hoort haar niet; ze ziet alleen het jonge gezicht, de donkere ogen die door de witheid van de kap een diepe glans krijgen. In een door haar klas heimelijk georganiseerde Miss Sisterverkiezing werd ze eerste. Ze won om haar mooie ogen en de frisheid van haar strakgespannen licht getinte huid zonder rimpels.
Zuster Monica blijft praten. Af en toe vangt Ries woorden op als ‘voorbeeld geven’ en ‘toekomstige onderwijzeressen’. ‘Niet te vertrouwen,’ spuwt ze vol venijn in Ries’ gezicht, waarna haar mond zich versmalt tot een dunne lijn die de bitterheid van haar woorden onderstreept.
Achter in de kap, waar haar kleed een stukje hals blootgeeft, piepen als ondeugende kinderen enkele zwarte haren onder het witte mutsje uit. In haar fantasie ontdoet Ries zuster Monica van haar religieuze attributen en ze ziet een jonge vrouw voor zich die ze een twaalftal jaren ouder schat dan zichzelf.
Opeens schalt de stem hard in haar oren met een slotconclusie: ‘Je kunt het gerust zeggen, Ries: ze zijn aan het dansen. Ries, je weet, ik moet je kunnen vertrouwen.’ Zuster Monica opent de deur, laat Ries gaan en stevent de lange gang door, de trap op.
Ja, Ries weet het. Heeft ze ja geknikt en hen daarmee verraden?