Hoofdstuk 55
Ries heeft al een betrekking voor het nieuwe schooljaar: op een VGLO-school – voortgezet gewoon lager onderwijs met huishoudelijk onderwijs voor meisjes – in een naburig dorp en geleid door de zusters die aan het internaat verbonden zijn. Tijdens de sollicitaties speelden de religieuze tantes de rol van belangenbehartigers. Ze begint er pas in september en heeft dus nog zes weken vakantie.
In een dorp in de omgeving is een onderwijzer ziek; of Ries hem voor een maand wil vervangen? Dat wil ze wel. Een makkie, denkt ze.
Fier stapt ze naast de lange rij gedwee gerangschikte tweedeklassertjes het schoolgebouw binnen, de voorbereide lessen geprogrammeerd in haar hoofd. Maar ze zijn nog niet over de drempel van het klaslokaal, of de hel breekt los. Als duveltjes dansen dertig treitermensjes van amper acht jaar plotseling op de banken terwijl ze gulzig Ries’ overijverige energie opzuigen. Ries staat verstomd over zoveel hels kabaal en weet zich geen raad. Loerende ogen van de onderwijzende buur achter een raampje en een roffel op de deur slurpen Ries’ eigenwaarde op. Maar het brengt wel rust in de klas; de kinderen zitten weer in de banken met hun handen over elkaar en de brave gezichtjes naar haar gekeerd. De loerende ogen hebben niet alleen de orde hersteld, ze transformeerden Ries in een quasi-ijzeren dame. Ze tolereert geen enkele overtreding meer, zet lange rijen optel- en aftreksommen op het bord en kijkt – zich een tiran voelend – op de rekenende hoofdjes neer.
Gevolg: ze hanteert op de vglo-school ook meteen een ijzeren aanpak. En dat is niet gemakkelijk, want deze schooljaren zijn voor de meeste leerlingen een ongelukkige verlenging; zij en hun ouders zijn er namelijk niet altijd even blij mee. Het niet meteen kunnen gaan werken en geld verdienen na de lagere school leidt soms tot heftige uitbarstingen. Op de speelplaats is het schering en inslag dat de surveillerende leerkracht vechtlustige groepen meiden moet ontwarren.
Ries overziet haar klas: een mengeling van meisjes met platte borsten die nog kind zijn, volgroeide robuuste meiden die ouder lijken of ouder zijn omdat ze doubleerden op de lagere school, en de ‘tussenins’ met onverschrokken ogen. Ze kijken haar onderzoekend aan. Ze voelt dat ze ontleed wordt, net zoals zij hen scalpeert.
Het rooster omvat lessen in huishoudkunde, koken, maatschappelijke oriëntatie en godsdienstonderwijs. Met de laatste twee vakken zal ze geen moeite hebben, maar tegen huishoudkunde en koken ziet ze op als tegen een berg; ze heeft immers nog nooit echt gekookt. Uren besteedt Ries aan de voorbereiding van die kook- en poetslessen; ze laat niets aan het toeval over.
Ze veinst kennis en inzicht, en het lukt haar aardig, tot aan de oliebollen. Bloem, gist, water, melk en de zeef, alles staat gereed. Rondom de werktafel drommen de leerlingen samen. Op het gas staan twee pannen met olie. Ries giet de in lauw water opgeloste gist bij de bloem en maakt er een smeuïg beslag van. Afdekken met een vochtige handdoek en veertig minuten laten rijzen. Twee leerlingen maken een tweede schaal op dezelfde manier aan. Perfect, het loopt op rolletjes. Ries is blij dat ze aan Papa het recept heeft gevraagd. Hij bakt elk oudjaar grote hoeveelheden oliebollen zonder uitlopers, waarop hij de hele buurt trakteert. Trots op het feit dat Ries een beroep deed op zijn kennis, legde hij zijn dochter de werkwijze uit; het is of zijn bezige handen de leerlingen leiden.
‘Denk eraan, het beslag mag niet te dun zijn.’
Tijdens het rijzen wordt het recept van het schoolbord overgeschreven in het kookschrift. Dan volgt het bakken. Eerst laat Ries de zeef in de olie zakken: een bloemzeef, maar dat weet Ries niet. Dan laat ze deeg van twee in olie gedrenkte lepels in de hete olie glijden. Bollen zonder tentakels. Met de vork tuimelt Ries ze om. Ze haalt de zeef op om de bollen uit het hete vet te scheppen en ziet de ravage.
Zwarte deegslierten plakken als uitpuilende darmen van een doodgereden kattenlijf aan het omgekrulde gaas van de zeef. Ze moffelt het ding in de vuilnisbak.
‘Met de schuimspaan gaat het beter,’ overbluft ze de leerlingen, en ze vervolgt de les met zweetdruppels die onder haar korset een zurig luchtje verspreiden.
Als een kip op hoge poten hipt Ries door het dagrooster, haar onzekerheid camouflerend met een nuffig mantelpakje.
Evenwicht zit niet in een diploma of in een verantwoordelijke baan. En het groeit ook niet. De illusie dat haar schoolloopbaan van Ries een evenwichtige persoon zou maken, verschrompelt. Ze heeft alleen het onevenwichtige ros in haar lichaam beteugeld; er sijpelt niets naar buiten. Met harde zelfdiscipline ordent ze na iedere kookles de keuken en telt het bestek in de laden. Ze schrijft teksten voor de huishoudles: hoe je het toilet schoonmaakt; hoe je het zilver poetst; hoe je een maaltijd opdient. Ze besteedt extra veel tijd aan het overhoren van de catechismus, als wil ze het er bij de jonge meisjes inhameren: doe niet zoals ik en leef vooral kuis. Zelfs de hulp die ze biedt aan het sociaal zwakke gezin van een leerlinge waar nummer elf geboren moet worden, stilt haar onrust niet. Het richeltje waarop ze balanceert is uiterst smal.
’s Avonds zoekt ze bevrediging; ze schrokt de maaltijd naar binnen, kruipt vroeg in bed en na een felle tweestrijd vinden de handen blindelings de bonbons in de platte witte doos onder de toonbank van Peters winkel; die bedwelmende zoetigheid verzacht de pijn van de eenzaamheid. Daarna aaien en strelen haar handen het volgevreten lichaam en na een heftig orgasme slaapt ze met diepe schuldgevoelens in.
De volgende morgen fietst ze zwaar en loom, met een afschuwelijk gevoel van onmacht en uitpuilende vetrollen boven haar korset, naar school, waar haar zelfcensuur als correcte juf opnieuw begint. Niemand heeft een vermoeden van haar grote eenzaamheid.
Integendeel. Men prijst haar kordaatheid, haar zekerheid, haar sociale invoelingsvermogen. Dat ze mannen ontwijkt of hen alleen maar onderdanig dient door hun overhemden te strijken of gedwee hun priesterlijke raad en advies op te volgen, wordt toegeschreven aan haar religieuze aspiraties.
Ries zoekt een uitweg, een vluchtroute, een pad waarop ze verwachtingen waaraan ze moet voldoen en maatschappelijke omgangsvormen die haar kwellen, kan ontwijken. Maar ze zoekt ook naar een ideaal waarin ze zich kan profileren.